zaterdag 26 oktober 2013

Vrijmoedigheid

(Deze column verscheen eerder in het novembernummer van Woord & Dienst)

Als Jeruzalemkerk in Amsterdam-West proberen we een missionaire gemeente te zijn. We doen dat, onder andere, door cursussen aan te bieden die mensen gelegenheid geven om in aanraking te komen met Bijbelverhalen. Want als we iets geleerd hebben in Amsterdam is het dat wel: het beste wat wij mensen in de stad te bieden hebben is Bijbelverhalen.
Probleem is alleen: hoe krijgen we mensen zo ver om over de drempel te komen? Dat valt nog niet mee. Zo hebben wij al een paar jaar het plan om, in navolging van andere plekken, een Bijbelklas te beginnen. Dit jaar hadden we er echt werk van gemaakt: flyers, facebookberichten en een appèl op gemeenteleden om anderen uit te nodigen. Op de eerste avond zat echter alleen de dominee aan tafel. Dat was echt een teleurstelling.

De avond daarna was er in de kerk een bijzondere filmavond. Een groepje filmliefhebbers uit De Baarsjes vertoonde voor een vol huis -zo'n driehonderd twintigers en dertigers uit de buurt -negen korte films.  Het café op de hoek verzorgde de catering en wij, als gemeente, faciliteerden. Tenminste, dat was wat we tijdens de eerste twee filmavonden hebben gedaan, maar nu besloten we dat het tijd was onszelf wat nadrukkelijker als gastheer te presenteren.
Zo gezegd zo gedaan. We hebben iets verteld over onze gemeente, over het nieuwe project VanBoven (de nieuwe ontmoetingsruimte die we hebben gecreëerd op een van de galerijen) en over activiteiten die we van daaruit organiseren: deze filmavond, stille werkplekken op vrijdag en ... de Bijbelklas. Ik heb de aanwezige jongens en meisjes voorgehouden dat veel mensen niks meer van de Bijbel weten, maar dat soms toch wel missen. Omdat ze in het Rijksmuseum voor een bijbels schilderij staan maar geen idee hebben. Omdat ze in hun studie toch steeds verwijzingen naar de Bijbel tegenkomen maar die niet kunnen plaatsen. Of omdat ze gewoon nieuwsgierig zijn. We kregen als team VanBoven een hartelijk applaus.

Tijdens de pauzes tussen de films  en na afloop in de kroeg kwamen zes mensen naar me toe om te zeggen dat ze eigenlijk wel geïnteresseerd zijn in die Bijbelklas. Wonderlijk genoeg waren er twee meiden bij die een relatie hebben met een jongen die de kerk heeft losgelaten, maar juist daarom geïnteresseerd raakten.  Anderen wilden wel even weten of ik niet stiekem zou proberen hen te bekeren, wat ik natuurlijk plechtig beloofde. Ik gaf ze allemaal mijn kaartje mee, om het echt bij hen te laten. Op het moment dat ik dit schrijf hebben zich drie mensen opgeven, waarvan één via facebook. Als het goed is komen er dus nog 4 bij - ze waren echt serieus - maar in elk geval gaan we met drie deelnemers beginnen.


Voor mij was dit een enorme les: we moeten gewoon veel vrijmoediger zijn in ons aanbod van wat we in huis hebben. Veel mensen lopen met een latent verlangen rond dat  wakker kan worden door een concreet aanbod. Naar buiten dus met die Bijbel, naar plaatsen waar de mensen zijn. Vrijmoedigheid loont!

vrijdag 25 oktober 2013

Toespraakje bij opening expositie Henrique van Putten

(Toespraakje bij de opening van expositie in Museum Gouda, in 2006)

Henrique van Putten is een kunstenaar die zich laat inspireren door het geloof in God en door motieven uit de dierenwereld. In haar kunstwerken is ze dus bezig met de Schepper en met de schepping.

Als het gaat om spannende kunst vormen die uitgangspunten doorgaans een dodelijke combinatie. Want wat kun je verwachten, als je hoort dat een gelovige kunstenaar dieren verbeeldt? Mijn eerste gedachte is dan, dat het dan waarschijnlijk te doen is om een ongestoorde schoonheidservaring, bedoeld om met grote nadruk te laten zien hoe mooi die schepping wel is. Mijn eerste associatie brengt me in de buurt van wenskaarten met een bemoedigende tekst eronder, uiterst geschikt om een zieke vriendin te troosten in moeilijke tijden. Dit soort kunst heeft heel vaak iets geruststellends: zie je wel, het leven is wél mooi. Zo’n poesje, zo’n kleurige vogel: ze vertegenwoordigen iets paradijselijks en stellen je gerust in een complexe en in veel opzichten bedreigende wereld. Kortom: echt spannende kunst valt er van zo’n uitgangspunt doorgaans niet te verwachten.

Ik weet nog dat ik hoorde dat Henrique veel met stof werkt. Stof dacht ik: dat doe je toch als je quilts maakt? Het ziet er prachtig uit, maar het roept bij mij geen visioenen op van heftig discussierende kunstenaars in een rokerig café á la Monmartre. En als je je dan probeert voor te stellen hoe die dieren van stof er uit zien, probeer dan maar eens los te komen van het beeld van knuffels en teddyberen en dus van de gedachte van ‘slaap zacht, lief kindje’

Kortom: de uitgangspunten van Henrique vormen samen de voorwaarden voor weliswaar mooie maar vooral ook vrome en geruststellende kunst.
















*Tot je haar kunstwerken te zien krijgt. Vanaf de eerste aanblik ervaar je een totaal andere emotie dan ‘geruststelling’. Wat je ziet is namelijk heel veróntrustend. Je word van je stuk gebracht, uit je evenwicht geduwd en geconfronteerd met allerlei vragen.

Want ja: je ziet dieren, duidelijk herkenbaar. Ze hebben vaak prachtige kleuren en vertonen een bontheid waar een mensen normaal gesproken vrolijk van wordt. Maar van de eerste aanblik af weet je dat er iets mis is met deze dieren. Hoe kleurig ook, hoe aandoenlijk in hun dierlijkheid, wat je ziet is toch vooral: geweld en gebrokenheid. De kleuren getuigen van leven en levenslust, maar de houdingen en de verbeelde gebeurtenissen verraden dood en verderf of op zijn minst de dreiging daarvan. Er is sprake van eten, maar ook van gegeten worden. Er is sprake verbinding, maar vooral van dodelijke gebondenheid. Je ziet stukjes van de schepping, maar je ervaart de huiver van de gebrokenheid. Als je deze kunst ziet, zeg je niet: zie je wel, het leven is wel mooi. Maar wat je dan wel moet zeggen? Hoe je dan wel moet reageren?


Henrique vertelde me, dat mensen heel verschillend op haar werk reageren.


donderdag 24 oktober 2013

Participatie in de buurt

Deze column werd geschreven voor Woord & Dienst, oktober 2013

Eerlijk gezegd keek ik niet zo op van de oproep van onze koning. Dat we ons (zouden moeten) ontwikkelen richting een participatiemaatschappij hebben wij in Amsterdam-West ook als kerk zien gebeuren. In de afgelopen vijf jaar ging het stadsdeel steeds intensiever inzetten op buurtinitiatieven en participatie van buurtbewoners. En was er eerst nog de nodige terughoudendheid richting de kerk, inmiddels doen en tellen we volop mee.

Onze buurtdiaken ging sloot zich aan bij een door de buurtcoördinator opgezet overleg over de leefbaarheid van het plein waaraan de Jeruzalemkerk staat. De kerk bleek al snel de enige betaalbare locatie voor dat overleg, dus werden wij gastheer. Als tegenprestatie zijn alle deelnemers van deze groep gastheer en gastvrouw geworden van de stille werkplekken die we op vrijdag aanbieden op een verbouwde galerij van onze kerk.

Zelf ben ik gevraagd om zitting te nemen in de zogenaamde regiegroep voor onze buurt. In die club wordt het geld van het buurtbudget toegewezen aan aanvragers van buurtinitiatieven. Voor mij heel leerzaam en de groep vindt het wel mooi dat er ook een dominee bij zit.
Ik ben eigenlijk best onder de indruk gekomen van de inzet van bewoners voor hun buurt. Of liever: ik voel me soms een beetje beschaamd. In de kerk hebben we het vaak over de roeping om de vrede voor de buurt te zoeken, maar anderen lopen daar maar al te vaak in voorop. Ik heb zeker niet de illusie dat we op dit terrein voorlopers zijn, maar ben wel blij dat we wat anderen doen kunnen versterken.

Toch zit er ook wel iets spannends en kwetsbaars aan die participatiesamenleving. Ik zie vaak dezelfde mensen verschijnen bij de verschillende initiatieven, dus lang niet alle bewoners doen mee. Veel van deze mensen moeten zich - bijvoorbeeld omdat ze werken - beperken tot losse activiteiten. Structurele inzet is zeker niet vanzelfsprekend. En hoezeer de stadsdeelbestuurders ook geloven in het belang van participatie, er zit toch ook de noodzaak tot bezuinigen achter.

Het blijft dus allemaal een beetje kwetsbaar met die participatiesamenleving. De oplossing van alles zal het niet zijn. Maar ik bedenk me telkens weer, dat we als kerk wel aan die kwetsbaarheid gewend zijn. De dienst aan de wereld heeft altijd het karakter van een teken van het koninkrijk gehad. De kerk is niet geroepen om de wereld te verbeteren, maar om tekenen op te richten van de nieuwe wereld die God maakt.  Het gaat dus meer om het voeden van de hoop dan om het oplossen van alle problemen.


Het zou wel eens zo kunnen zijn dat dit ook het enig haalbare 

Franciscus

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb nog nooit zoveel seculieren en protestanten zó vaak en zó positief over de paus horen praten. Zelfs  het Parool moet het schoorvoetend toegeven: paus Franciscus is een man met charisma.

Mij hield deze zomer de vraag bezig in hoeverre de man naar wie deze paus zich laat noemen - Franciscus van Assisi - inderdaad een voedingsbron voor zijn charisma is. Jaren geleden kocht ik een boekje met de geschriften van de man uit Spoleto, maar echt geraakt werd ik niet. Dit jaar, tijdens een vakantie in Umbrië, in buurt van Assisi, nam ik het boekje weer mee en werd ik enorm getroffen door wat ik las. Zeker toen ik, een halve dag lang, al lezend en mediterend in de benedenkerk van Assisi doorbracht. Om mij heen waren de fresco's met afbeeldingen van het leven van Franciscus, die uitnodigen om als het ware een kleine pelgrimage te maken. Ik nam de uitnodiging aan en stond stil bij vijf kernmomenten op de weg van de navolging van Christus door Franciscus.

De eerste statie toont Franciscus die zijn bezittingen aflegt om werkelijk vrij te worden om Jezus te gehoorzamen en te volgen. De tweede statie toont de roeping van Franciscus om de kerk te herstellen. De derde statie  zet ons stil bij Franciscus' oproep aan de vogels om hun Schepper te prijzen. De vierde statie  laat zien hoe hij de stigmata ontvangt, als een intensieve uitdrukking van zijn gelijkvormig worden aan Christus. Op de laatste statie begroet Franciscus op zijn sterfbed met vreugde zijn zuster de dood.  Bij iedere statie heb ik stilgezeten, een uur lang, om te kijken, te lezen in de geschriften die Franciscus naliet en te bidden met zijn gebeden.

Op deze kleine pelgrimage ben ik diep onder de indruk gekomen van de diepe eenvoud van Franciscus' spiritualiteit. Of moet ik zeggen: de eenvoudige diepte? Hoe dan ook: alles in het leven en het werk van deze heilige staat in het teken van de gehoorzaamheid aan Christus. Dus: als je bezit een sta in de weg wordt voor de ware navolging, moet je het eenvoudigweg afleggen. Vanwege die eenvoud stond Franciscus dan ook heel dicht bij de mensen en zagen mensen het beeld van Christus in hem.


Ik geloof dat het een zegen is dat deze paus zich zo duidelijk identificeert met Franciscus. Zijn keuze voor de armen, zijn eenvoudige levensstijl en zijn concentratie op de navolging van Jezus zijn precies wat de kerk (en de wereld) vandaag nodig heeft. Mij geeft het in elk geval zeer te denken.  En te bidden, bijvoorbeeld met het prachtige gebed dat aan Franciscus van Assisi wordt toegeschreven en dat zo luidt:

Gebed om Vrede
Heer, maak mij tot instrument van uw vrede:
- dat ik, waar haat is, liefde breng;
- waar schuld is, vergeving;
- waar tweedracht is: eenheid;
- waar dwaling is: waarheid;
- waar twijfel is: geloof;
- waar wanhoop is: hoop;
- waar duister is: licht;
- waar narigheid is: blijheid.
Geef, dat ik zoek
niet zozeer getroost te wórden, als wel te troosten;
niet zozeer begrepen te wórden, als wel te begrijpen;
niet zozeer bemind te wórden, als wel te beminnen.
Want wie geeft, ontvangt;
wie zichzelf vergeet, vindt zichzelf;

wie vergeeft, wordt vergeven;
wie sterft, krijgt eeuwig leven.
Amen.

De noodzaak van een gemengde liturgie en liedcultuur

Steeds meer gereformeerde twintigers beleven meer aan de vormen en rituelen uit de Rooms Katholieke en vroegkerkelijke traditie dan aan de hedendaagse praisemuziek, betoogt Bas van der Graaf tijdens een studiedag van Kontekstueel ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van dit tijdschrift.

Mijn uitgangspunt is dat de liturgie en de liedcultuur van een gemeente dienstbaar moeten zijn aan het innen én het uiten van het geloof op het niveau van hoofd, hart en lichaam.
Ik geloof dat dit juist in de gereformeerde traditie altijd beseft is. Door te zingen geeft de gemeente uiting aan het geloof en de geloofervaring, maar int zij het geloof ook. Dat gebeurt op het niveau van het hoofd (we moeten weten wat we zingen) maar ook op het niveau van het hart (we ervaren ook wat we zingen) en zelfs op het niveau van het lichaam (bijvoorbeeld door het ritme). Maar welke liederen zijn daar vandaag werkelijk dienstbaar aan?

Op grond van mijn ervaring in Amsterdam moet ik (zeker ook tot mij spijt) tot de volgende stelling komen: De klassieke liederen van de kerk (Geneefse Psalmen, Gezangen uit het Liedboek) sluiten qua taal en muzikaliteit niet meer aan bij de belevingswereld van steeds meer mensen vandaag en schieten dus tekort met het oog op het in stelling 1 gestelde. Dat is een stevige stellingname en ik ben zeker niet van plan me er zomaar bij neer te leggen, maar hij doet wel recht aan de feiten. Ik zie het voor mijn ogen gebeuren als we zingen: de mond beweegt, maar het hart zit er niet zichtbaar in en of het hoofd wordt aangesproken vraag ik me ook af. Uit wat vooral jonge mensen me vertellen constateer ik op zijn minst dat ze echt moeite hebben om mee te komen in de (muzikale) taal van die liederen. En dat zijn bij ons niet de liederen uit de Oude Berijming, maar die van het Liedboek van de kerken. Uiteraard geldt dit niet voor iedereen, maar ik zie zeker een trend.

Een paar jaar geleden volgde ik een door prof. Kees van de Kooi en Kees van Setten geven cursus over 'gemengde liedculturen'. Zijn voerden daar een pleidooi dat ik sindsdien in mijn hart heb gesloten en in een stelling op tafel leg: In onze tijd is een gemengde liedcultuur nodig, waarbij klassieke liederen worden aangevuld en versterkt door liederen uit andere tradities. Voor het woord mengen werd tijdens de cursus het woord 'blending' gebruikt. Niet in de zin van een 'blender', maar in de zin van het mengen van smaken en geuren op zo'n manier dat ze afzonderlijk te proeven of te ruiken zijn. Willen we vandaag de dag onze gemeenten het geloof door middel van liturgie en lied laten innen én uiten dan zal daarvoor naar een gemengde liturgie moeten worden gezocht. En wereldwijd lijkt die zoektocht juist in protestantse kerken volop gaande. Het is daarbij mijn groeiende overtuiging dat juist een gemengde liturgie een nieuwe generatie kan helpen om zich ook de oude liederen toe te eigenen.

Maar waarmee moet de klassieke liturgie dan gemengd worden? Ik denk in twee richtingen. De eerste: Opwekkingsliederen komen ten dele tegemoet aan het innen en uiten van het geloof voor mensen vandaag en moeten worden aangevuld met onder andere Taizéliederen, Psalmen voor Nu en af en toe een goede popsong. Ik erken hiermee, dat we in een gemeente als de onze (voorlopig?) niet meer om opwekkingsliederen heen kunnen. Ze helpen in elk geval om het geloof te uiten. Toch is ook de bandbreedte van de opwekkingliederen te smal en zijn ook hedendaagse liederen uit een ander register nodig. De genoemde andere liederen helpen ons daarin verder.
De tweede denkrichting ligt in het verlengde hiervan: Steeds meer gereformeerde twintigers beleven meer aan de vormen en rituelen uit de Rooms Katholieke en vroegkerkelijke traditie dan aan de hedendaagse praisemuziek. Ik zeg het met een slag om de arm, maar bij de jongeren die ik in de stad ontmoet is er zeker wat van waar.

Misschien is de situatie in Amsterdam niet vergelijkbaar met veel andere plekken in het land. Maar als ik het goed beluister leeft in alle gemeenten die zich tot de gereformeerde traditie rekenen het diepe verlangen naar een liturgie en liedcultuur die werkelijk dienstbaar is aan het innen en uiten van het geloof. Daar zullen we wat mee moeten.

Dit artikel verscheen eerder in het Nederlands Dagblad

woensdag 23 oktober 2013

Mediacratisering

(Deze blog verscheen in 2012 op de website van de Protestantse Kerk in Amsterdam, met het oog op de landelijke verkiezingen)


De rol van de media lijkt bij deze verkiezingen groter dan ooit. Er is al veel over gezegd, maar ik doe ook een duit in het zakje. Omdat het me bezig houdt wat die 'mediacratisering' van het politieke landschap betekent.

Met een groep predikanten en kerkelijk werkers volg ik momenteel een mediatraining. Het hele spectrum komt voorbij. Maar de rode lijn is toch wel: als je wilt meedoen in de  media, zul je je aan de spelregels van die media moeten houden. Iedere sessie is er wel weer een andere collega die daar vanuit zijn of haar verlangen naar waarheid en echtheid tegen in het geweer komt. En iedere sessie is het antwoord hetzelfde: take it or leave it. Zo werkt het nu eenmaal. Maak er gebruik van.

Sinds die mediacursus kan ik niet meer onbevangen naar politieke debatten en gesprekken kijken. Voortdurend ben ik me bewust van de frames waarin boodschappen worden verpakt, van de slimmigheidjes waarmee debatten worden gevoerd en de manier waarop mannetjes (en vrouwtjes) worden gemaakt en gebroken. Het fascineert me hoe Samsom mediagenieker wordt en Roemer mediavermoeider. Het fascineert me, maar het irriteert me ook: wat gebeurt hier, waar gaat dit over? Ik verslind de tv-serie Borgen, maar ben nog steeds verbijsterd over de centrale rol van de spindoctor van de premier in het besluitvormingsproces. En zelfs bij fenomenale toespraak van Michele Obama (zelden zo'n boeiende preek gehoord) zit ik steeds te denken: laat je niet inpakken, het is allemaal retoriek.

Over de rol en macht van de media zijn we nog lang niet uitgedacht. Mij moedigt het allemaal wel aan om op zijn minst te proberen achter het mediagebeuren te kijken. De tijd te nemen om na te gaan waar de partij die ik overweeg te stemmen voor staat met betrekking tot zaken die er vanuit mijn verstaan van het Evangelie werkelijk toe doen. Thema's als rechtvaardigheid, gemeenschap, rentmeesterschap, solidariteit en vrijheid van godsdienst. Stuk voor stuk thema's waar in de krap bemeten mediaformats weinig zinnigs van gezegd kan worden, maar die in het dagelijkse politieke overlegwerk hopelijk wel op tafel komen.


De politieke werkelijkheid speelt zich (gelukkig) grotendeels achter de schermen af. Daar spelen weer andere spelletjes en gelden weer andere regels, die de waarheid ook geweld aan kunnen doen. Maar ik blijf hardnekkig geloven dat inhoud vóór vorm of vent/vrouw gaat. Ook in de politiek gaat het om waarheid en waarachtigheid.

Sabbatical

(Deze column werd geschreven voor Woord & Dienst, september 2103)


Het begon eigenlijk met een geintje. ‘Dit jaar zit ik in mijn 50e levensjaar’, zei ik tegen iemand uit de kerkenraad, ‘en mijn 7e jaar in Amsterdam. Mooi moment voor een sabbats- en jubeljaar.’ Tot mijn verbazing zei dat kerkenraadslid: ‘Dat is een goed idee. Zou ik doen.’
Van het een kwam zo het ander en vlak voor de zomer van 2012 gaf mijn kerkenraad me de ruimte om een jaar lang – van zomer tot zomer- invulling te geven aan een sabbatical. Het idee was dat ik zelf zou nagaan hoeveel ruimte ik nodig zou hebben om er echt een jaar van bezinning en rust van te kunnen maken.

Nu heeft de PKN tot op heden geen sabbatical-regeling. Er een jaar echt helemaal uitgaan, op kosten van de kerk, zat er dus niet in.  Op mijn eigen kosten trouwens ook niet. De eerste uitdaging was dus: hoe schep ik ruimte binnen de beperkingen die er zijn? Om te beginnen zou ik wel blijven voorgaan in de diensten, maar zoveel mogelijk vergaderingen niet bijwonen en geen extra dingen doen.  Dat gaf meteen al veel lucht. Een jaar langen allerlei vergaderingen niet bijwonen gaf toch een gevoel van bevrijding. In de veertigdagentijd ben ik helemaal niet voorgegaan. Een bijzondere ervaring!

Maar de geschapen ruimte moest natuurlijk ook ingevuld worden. Ik besloot allereerst een coach te zoeken. Iemand die me een jaar lang, heel gestructureerd, zou kunnen begeleiden. Ik had de jaren ervoor best veel aan zorg voor mijn eigen ziel gedaan, maar dit bleek toch een openbaring. Ik deed een karaktertypetest, ging aan de slag met de uitkomsten en verwonderde me over alles wat ik rond mijn 50e nog over mezelf  te weten kwam.  Dit coachingstraject was echt een zegen.

Het tweede besluit wat ik nam was om te gaan wandelen. Ik begon aan het Pelgrimspad, van Amsterdam naar Maastricht, elke twee weken een dag. Op de tweede dag voegde mijn beste vriend zich bij me en van etappe tot etappe deelden we ze ongelooflijk veel dingen uit deze fase van ons leven en het proces waarin ik door mijn sabbatical in terecht was gekomen.  Doorlopend gesprek was het. Al gaande de weg stelden we ook nog een uitsmijter top tien samen (de beste aten we in Heusden) maar dit terzijde. Ook dit Pelgrimspad was een zegen.

Inmiddels zit mijn sabbatical er op. Wat begon als een geintje bleek bij nadere invulling steeds serieuzer te worden. De midlife-periode, waar ook ik de nodige grappen over maakte, was reëler dan ik dacht. En een sabbatical op precies dát moment was dan ook vruchtbaarder dan ik had durven hopen.  Ik voel me bevoorrecht, dat mijn kerkenraad er de visie voor had en me stimuleerde de nodige ruimte te scheppen. Ik gun het alle collega’s in deze fase van hun leven. Misschien moet die sabbatical-regeling er in de kerk toch maar komen.


Discipline tegen de overvloed

Jezus Christus volgen in onze tijd van overvloed vraagt dat we ons weer oefenen in de geestelijke disciplines zoals stilte en vasten, is de overtuiging van ds. B. J. van der Graaf. Hij sprak vanmiddag op een studiedag van de Gereformeerde Bond in Doorn over ”Leven met God in een welvaartstijd”. Een samenvatting.

Wij leven in een tijd van overvloed. Ook de economische crisis verandert daar voor velen maar weinig aan. Om te beginnen is er een overvloed aan consumptieartikelen. We verdrinken bijna in alle spullen die we om ons heen verzamelen. Voor de één zijn het kleren, voor de ander auto’s en accessoires. Voor mij zijn het boeken en CD’s die altijd lonken. Ik heb de afgelopen jaren meer boeken gekocht dan ik kon lezen. Ik had er natuurlijk goede redenen voor, maar het is en blijft een feit dat ik ze niet meer uitgelezen krijg. Ik heb geen weerstand heb kunnen bieden aan de overvloed.
In de tweede plaats is er een overvloed aan informatie- en communicatieprikkels. Ik heb een gewone telefoon, een mobiele telefoon mét internet, e-mail, een pagina op LinkedIn, abonnementen op twee kranten, newsfeeds van drie andere kranten, een reeks tijdschriften, beluister radioprogramma’s en kijk sporadisch tv. En dan is er natuurlijk nog de druk die je voelt of je toch niet moet gaan twitteren, msn’en of op Hyves dan wel op Facebook moet gaan. Toen ik dit opschreef, schrok ik: wat een prikkels, wat een infostress.
Wat zijn de gevolgen van deze overvloed voor ons levensritme, voor de wereld, voor ons gezin, voor ons geestelijk leven?
In de eerste plaats lijden we aan overconsumptie. We kopen nogal wat dingen die we strikt genomen niet nodig hebben. En omdat regelmatig kopen een soort levensbehoefte is, let je ook maar niet te veel op of er kinderen aan gewerkt hebben, of het milieu erdoor belast wordt, of er dierenleed achter schuil gaat. Want eerlijke keuzes op dit gebied kosten geld, en dat gaat ten koste van je consumptieruimte. En zo zitten we allemaal, ongewild, in een web van verleiding en begeerte, waardoor het systeem in stand blijft.

Rustgebrek
In de tweede plaats lijden we aan rustgebrek. Al die informatie en communicatie zorgen voor enorm veel onrust in ons levenspatroon, maar ook in ons hart. Ik zie geen jongere meer fietsen zonder mobieltje in de hand. Voor veel mensen is het lezen van hun mail het eerste én het laatste wat ze doen op een dag. Het lukt ze niet meer om eerst stille tijd te houden, omdat ze automatisch hun e-mailprogramma openen.
Is het geloof in Christus tegen deze overvloed opgewassen? Om te beginnen moeten we maar eerlijk erkennen dat ons geloof niet of nauwelijks bestand is tegen deze overvloed. In elk geval is geloof geen natuurlijke dam tegen alles wat op ons afkomt. Daarvoor is voortdurende bewustwording en oefening nodig. Dat vraagt om een vormgeving van het geloofsleven die concreet is toegespitst op dit alles.

Leidraad
Een van de manieren om hiermee bezig te zijn is het gericht zijn op discipelschap in de zin van: leerling zijn van Jezus Christus. Een schrijver die mij daar erg bij geholpen heeft is Dallas Willard, die onder andere een boek over de Bergrede schreef. Hij constateert dat veel Amerikaanse christenen wel heel erg bezig zijn met de vraag hoe ze opnieuw geboren kunnen worden, maar niet met de vraag hoe ze kunnen groeien als discipel van Jezus in hun leven van elke dag. Met als gevolg dat hun karakter niet wordt veranderd naar het beeld van Christus, maar ook dat ze zich ten diepste laten leiden door de wetten van de wereld en niet door de lessen van Jezus.
Om een voorbeeld te noemen: hoeveel christenen proberen echt om Jezus’ opdracht „zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid en al het andere ontvangt u bovendien” in hun dagelijks leven als leidraad te hanteren? En hoevelen die zich dat voornamen zijn na een tijdje niet alsnog moedeloos gestopt? Hoevelen beseffen dat discipelschap een kwestie is van geestelijk oefenen, elke dag opnieuw?
Juist voor dat oefenen vraagt Willard aandacht. Daarin is hij niet de enige: het valt op, dat er de laatste tijd weer veel is geschreven over wat we in de kerk ”geestelijke disciplines” noemen . Het is al een oud thema –iemand als Voetius schreef er al een dik boek over, ”De praktijk van de godzaligheid”– maar het is nodig dat in elke tijd opnieuw te doordenken.

Stilte
De geestelijke disciplines kun je in twee hoofdgroepen verdelen: de disciplines van toewijding en de disciplines van onthouding. Onder de disciplines van toewijding vallen onder andere: Bijbellezen, memoriseren, gebed, dienstbaarheid en viering. Deze oefeningen helpen ons om ons te richten op God en Zíjn overvloed. Onder de disciplines van onthouding vallen onder andere eenzaamheid, stilte, soberheid, vasten, orde en kuisheid. Deze oefeningen zijn vooral gericht op het losraken van ónze overvloed.
Van één ding ben ik inmiddels wel overtuigd: wanneer we in een tijd van overvloed daadwerkelijk en van harte meer en meer discipelen van Jezus Christus willen worden, dan kan dat alleen wanneer we ons weer oefenen in de geestelijke disciplines. Om dat verder uit te werken geef ik een paar voorbeelden van geestelijke oefeningen en hun betekenis met het oog op het omgaan met overvloed.
Om te beginnen één van de geestelijke disciplines van onthouding: de stilte. Het beoefenen daarvan zou wel eens de belangrijkste geestelijke oefening kunnen zijn om los te komen uit het web van informatie- en communicatieovervloed.
Wat ik daarbij van onder anderen Dallas Willard heb geleerd, is dat het belangrijk is om te beginnen bij het proeven van de stilte, zonder direct een ander doel na te streven. Concreet: begin aan het begin van de dag met een paar minuten stilte. Natuurlijk zul je ontdekken dat je gedachten niet stilstaan, dat je steeds wordt afgeleid, dat je neiging hebt om…. Dat maakt niet uit. Proef hoe goed stilte is, wat een geschenk van God.
Als je dat eenmaal geproefd hebt, ga je ermee oefenen gedurende de dag. Laat je autoradio eerst een tijdje uit als je instapt. Check je email niet meteen als je opstaat, maar een uur later. Je voelt je gedrongen ál je kranten te lezen, altijd je telefoon aan te hebben. Doorbreek dat eens, om stil te worden. Je zult zien wat een zegen dat is.

Geven
Maar het gaat ook om beslissingen op de lange termijn. Ooit heb ik besloten geen msn, Hyves of Facebook te gebruiken, omdat ik vreesde gek te worden van al die opfloepende schermpjes. Ik zit wel op LinkedIn – het professionele netwerk– en dat is gelukkig een rustige omgeving. Ik heb besloten niet te gaan Twitteren, hoewel ik soms twijfel. Het kan nuttig zijn, maar weegt niet op tegen de onrust.
Ik noem nóg een discipline van onthouding: vasten. Het beoefenen van vasten zou wel eens de belangrijkste geestelijke oefening kunnen zijn om los te komen van het web van consumptieovervloed.
Ook hier is het belangrijk om te beginnen bij het oefenen in vasten zonder meer. Begin er eens mee om één keer in de week een maaltijd of een onderdeel van een maaltijd achterwege te laten. Gebruik de tijd die je anders nodig hebt om te eten om bijvoorbeeld Bijbel te lezen. Je oefent je dan in het woord van dat Jezus aanhaalt op een moment van verzoeking: De mens zal niet leven bij brood alleen, maar bij ieder woord dat uit de mond van de Heere uitgaat.” Wanneer je dat doet, ontdek je dat er een overvloed is bij God waarvan je kunt leven. Het is ontzettend belangrijk om ruimte te scheppen om van die overvloed te proeven.
Als je dat eenmaal geproefd hebt ga je ermee oefenen in de rest van de week. Weersta de verleiding om een impulsaankoop te doen. Probeer afstand te nemen van de verleidingen van reclame. Maar ook hier gaat het om beslissingen met het oog op de lange termijn. Beslissingen met het oog op consumptie worden heel gemakkelijk consumptiepatronen. Voor je het weet is er eigenlijk geen ruimte meer om te geven.
Dat brengt bij een andere discipline van toewijding: geven. De oefening van het geven is naast vasten misschien wel de belangrijkste oefening die ons helpt om verbonden te raken met de overvloed van God.
Ook als het om geven gaat, is het belangrijk om te beginnen bij geven zonder meer. De afgelopen dankdag hield ik een preek over het geven van de tienden. Wat mij trof, is dat geven in het Oude Testament nooit een sluitpost is, maar de openingshandeling. Of het nu om eerstelingenoffers gaat of om de tienden: het eerste waartoe een Israëliet zich geroepen wist, was het afzonderen van de gaven. De bedoeling daarvan is duidelijk: door prioriteit te geven aan geven worden we er steeds aan herinnerd dat we leven van de geef.
Het is dus een heel vruchtbare geestelijke oefening om in onze financiële planning te beginnen met het vaststellen van onze giften en pas daarna te kijken naar onze vaste lasten en ruimte voor vrije besteding. Op die manier oefenen we ons erin om los te raken van onze eigen overvloed en dat schept weer ruimte om anders om te gaan met ons koopgedrag.

Geen wetticisme

Ten slotte, het is belangrijk om te beseffen dat discipelschap geen kwestie is van moralisme en wetticisme. Het gaat bij discipelschap onder andere om het aanleren van nieuwe gewoontes en levenspatronen, om het beoefenen van christelijke deugden, zoals matigheid, nederigheid enzovoort. Dit alles gaat dus vooraf aan concrete vragen als: „Wat koop ik wel en wat niet?” en: „Hoe moet ik omgaan met al die informatiestromen?” In discipelschap gaat het ten diepste om karaktervorming naar het beeld van Christus en het leven uit de overvloed van zijn leven.

(Eerder verschenen in het Reformatorisch Dagblad)

dinsdag 22 oktober 2013

Een gemeenschap van leerlingen van Jezus in Amsterdam-West

Wegen tot vernieuwing. Praktijkberichten uit gemeente en parochie
Aflevering 12

De charismatische vernieuwing, zoals die binnen de CWN wordt voorgestaan, wil zich verliezen in de kerken. Nadrukkelijk is er een gerichtheid om de conventies en andere activiteiten vruchtbaar te laten zijn voor de praktijk van de locale gemeente en parochie. Toch blijkt het niet altijd eenvoudig om elementen uit de charismatische vernieuwing op vruchtbare wijze te laten landen in de plaatselijke geloofsgemeenschap. Vanwege dat gegeven zijn we in het najaarsnummer van 2004 gestart met een vaste rubriek in dit tijdschrift met daarin telkens praktijkberichten uit gemeente en parochie. Het gaat daarbij om eerlijke verslagen van pogingen om tot vernieuwing te komen in locale geloofsgemeenschappen. Dat kunnen geslaagde pogingen zijn, maar evengoed geheel of gedeeltelijk mislukte pogingen. Deze laatste zijn immers minstens zo leerzaam als succesvolle praktijken. Aansluitend aan ieder praktijkbericht volgt een evaluatie met behulp van inzichten uit de wereld van de gemeenteopbouw.

Een gemeenschap van discipelen in Amsterdam-West

Bas van de Graaf

In september 2006 werd ik in de Jeruzalemkerk in Amsterdam-West bevestigd tot missionair-gemeentepredikant. Tot die tijd was ik predikant van St.-Janskerk in Gouda. In de acht jaar in Gouda had het profiel van mijn predikantschap in toenemende mate een missionaire spits gekregen, ongetwijfeld in wisselwerking tussen mijn eigen gaven en de context van deze Zuid-Hollandse stad. Ik voelde me er als een vis in het water. Toen ik echter werd benaderd vanuit Amsterdam en ontdekte hoe welbewust de kerkenraad in de profielschets voor een missionair profiel voor de nieuwe predikant had gekozen ‘was ik weg’. Vol goede moed verkaste ik met mijn gezin naar Amsterdam, met groot verlangen om de gemeente te mogen voorgaan in haar missionaire roeping. Nu, vier jaar later, is het een goed moment om na te gaan wat er van dat verlangen terecht is gekomen en vooral wat we onderweg met elkaar ontvingen. Dat blijkt veel te zijn – de Geest van God heeft zich bepaald niet onbetuigd gelaten. Tegelijk is alles marginaler gebleken dan ik gehoopt had. Van een geestelijke transformatie van de stad kwam het niet, de 3000 op één dag uit het Pinksterevangelie zijn ook in vier jaar nog niet in beeld. De vernieuwing van onze gemeente speelde zich af in de marge van de stedelijke cultuur, onopgemerkt door zeer velen. Maar juist in de marge – zo leerde ik – vindt Christus door zijn Geest de weg. Daar getuigt dit praktijkverhaal van.

Historisch perspectief
Altijd als ik iets vertel over de Jeruzalemkerk vandaag begin ik met wat er aan vooraf ging. Ik doe dit omdat ik me bij mijn werk eigenlijk voortdurend bewust ben van het feit dat ik voorbouw op het werk van mijn voorgangers. Het werk van de Geest blijkt in de Jeruzalemkerk langs de weg van de historische continuïteit te gaan en dat draagt me.
Ook nu dus een kleine terugblik. De Jeruzalemkerk werd in de jaren twintig gebouwd als één van de kerken van een enorm nieuwbouwproject aan de Westkant van de stad. In 1974 was het echter bijna gedaan met deze plek: er kwamen nauwelijks nog mensen en het gebouw verkeerde in deplorabele toestand. Sluiting leek de enige optie. Maar het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond had de hoop op een doorstart nog niet opgegeven en vroeg dominee Wim van der Sluijs uit Moerkapelle of hij het daar nog eens wilde proberen. Aldus geschiedde en het ongelooflijke gebeurde: de nieuwe predikant wist veel buurtbewoners weer aan de kerk te binden en de gemeente bloeide weer op. Die opbloei kwam echter in de loop van de jaren tachtig danig onder druk te staan omdat de buurt met de komst van vele nieuwe Nederlanders sterk begon te verkleuren. Die veranderende context liet de kerk niet onberoerd en vroeg om nieuwe wegen. Die werden ingeslagen toen dominee Chris van Andel in 1990 de opvolger van Van der Sluijs werd. Om te beginnen gaf hij de gemeente een evangelischer profiel - grote aandacht voor gemeenteopbouw, gavengericht gemeentezijn en ruimte voor evangelische liederen - en sloeg daarmee de brug naar een groep jonge mensen, vooral studenten. Die koerswijziging is tot op de dag van vandaag één van de geheimen van de bloei van de gemeente nu. Onder leiding van Van Andel werd – in reactie op de geconstateerde noden in de buurt – in het wijkgebouw van de kerk een missionair-diaconaal project gestart, vooral gericht op kinderen en jongeren. Dit project werd een zegen voor velen en wakkerde in de gemeente het missionaire bewustzijn aan.
Op het moment dat ik beroepen werd, was de buurt opnieuw sterk aan het veranderen. De wijk werd in toenemende mate opgeknapt, de architectuur van de Amsterdamse School begon weer te stralen en steeds meer jonge, hoogopgeleide mensen wilden graag in de buurt wonen. Dit betekende dat er naast het missionair-diaconale spoor een tweede spoor nodig was, meer gericht op de hoogopgeleide buurtbewoners, waarvan er inmiddels ook steeds meer in de Jeruzalemkerk zitten. Het was in het bijzonder mijn taak, als missionair gemeentepredikant, om dat spoor verder uit te werken. Over hoe dát ging gaat het vooral in deze bijdrage.

Op zoek naar een dragende en inspirerende visie
Al heel snel groeide bij mij het besef, dat het vinden en verwoorden van een dragende en inspirerende visie voor de komende jaren van levensbelang was. Het zoeken naar die visie beschouwde ik, als voorganger en theoloog, als één van mijn eerste taken in de nieuwe gemeente. Uiteraard was dit geen soloproject, maar ik besefte wel dat de gemeente vandaag meer dan ooit visionair leiderschap nodig heeft en dat ik me daartoe geroepen weet.
Kernovertuiging daarbij was voor mij, dat een visie alleen echt dragend en inspirerend kan zijn als deze is geworteld in Bijbelse beloften. In de voorgaande periode waren dat vooral de beloften van 1 Korinthe 12-14 en Romeinen 12 – over de begaafde en zo wervende gemeente – geweest. Nu moest het missionaire profiel nog scherper worden en wat ligt dan meer voor de hand dan de Grote Opdracht van Jezus uit Mattheüs 28:16-20? Bestudering van de meest recente literatuur op het gebied van missionair gemeentezijn in een stedelijke context hadden me in toenemende mate op het spoor van discipelschap gezet. Ik ontdekte opnieuw dat discipelschap allereerst betekent dat je zelf leerling van Jezus wordt om vervolgens anderen tot leerling van Jezus te kunnen maken. Ik ontdekte ook, dat Mattheüs 28 misschien wel de meest complete beschrijving geeft van wat discipelschap inhoudt. Toen ik de gevonden visie met anderen in de gemeente ging delen vond deze direct veel herkenning en al pratend werd ons duidelijk welke kant het op moest.
Kortom: we maakten deze beloftevolle opdracht van Jezus tot uitgangspunt van onze visievorming en gingen deze woorden in gesprek brengen met de specifieke context van Amsterdam-West. Het uiteindelijke resultaat was een visiedocument, waarin naast een mission statement ook een vijftal speerpunten werd geformuleerd. Het was een geestelijk document waarmee we van meet af aan concreet aan het werk waren, waarbij opgedane ervaringen tot aanvullingen en aanscherpingen van de visie leidden. Nu, na vier jaar, beschouwen we onze visie als volwassen en beproefd en kunnen we hem breder publiceren.
In wat nu volgt geef ik letterlijk weer wat er in ons visiedocument staat, waarna ik iets laat zien van de concrete vernieuwing waartoe deze visie heeft geleid. Tenslotte maak ik nog een meer algemene evaluatieve opmerking.

Visie en missie in context
Uitgangspunt voor ons mission statement waren dus deze woorden van Jezus in Mattheüs 28:18-20: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ Dit leverde ons het volgende mission statement op:

De Jeruzalemkerkgemeente wil een gemeenschap van leerlingen van Jezus Christus zijn die zich in al haar activiteiten richt op verdieping van de gemeenschap met hem, het leren onderhouden wat Jezus heeft opgedragen, het maken van nieuwe leerlingen en de dienst aan uitbreiding van het Koninkrijk van God in de wereld en in het bijzonder in De Baarsjes en heel Amsterdam.

Geen mission statement dat op de nagel van een duim past dus, maar wel één dat op vijf terreinen enorm helpt om te focussen, in het vertrouwen ons hiermee te richten op de wil van Jezus onze Heer. Over welke vijf terreinen gaat het?

Een gemeenschap van leerlingen van Jezus Christus
Het eerste terrein betreft de gemeenschap. Daarover schrijven we het volgende: ‘Heel bewust duiden we onze gemeente aan als een gemeenschap. Deze aanduiding geeft allereerst aan, dat onze gemeente steeds meer trekken vertoont van de dynamische netwerksamenleving waar we in komen te leven. Dit heeft vooral gevolgen voor de wijze waarop mensen zich verbonden weten met de gemeente. Was het in vroeger tijden redelijk helder waar de buitengrens van de gemeente lag, vandaag de dag is die buitengrens veel vloeiender. De verbinding met de gemeenschap gebeurt meer vanuit de kern – het Evangelie – dan vanuit een formeel omschreven lidmaatschap (dat we uiteraard niet helemaal kunnen missen). We gebruiken hiervoor graag de metafoor van de veeboeren in Australië. Zij weiden grote kudden op enorme grasvlakten, waarbij er geen denken aan is om de kudde door een hek bijeen te houden. De dieren worden daarom naar een bron gebracht en dan losgelaten. De verschillende dieren verwijderen zich al grazend op verschillende afstand van de bron, maar keren daar altijd weer terug. Zo hopen we dat onze gemeenschap vanuit de bron van Evangelie verbonden wordt.’

Dit denken vanuit de gemeenschap heeft ons veel speelruimte gegeven. Spannend blijft natuurlijk de vraag of er op deze manier écht verbondenheid ontstaat en er uiteindelijk geen cultuur van vrijblijvendheid overblijft. Aan dat gevaar ontkomen we inderdaad niet altijd, maar het alternatief is in de stad eenvoudigweg geen optie. Het is dus veel vruchtbaarder om te herontdekken hoe bepaalde noties in het Evangelie – en de gemeenschapsgedachte ís bij uitstek zo’n notie – in een veranderende cultuur kunnen oplichten en vruchtbaar kunnen worden. Dat proberen we en daar worden we in bevestigd.
Eén van de belangrijkste vruchten van dit gemeenschapsdenken is misschien wel dat we op een veel meer ontspannen wijze dan voorheen leven met mensen op de rand van de kerk of gewoon in de buurt. Natuurlijk blijft er altijd een besef van wie binnen en wie buiten is, maar op één of andere manier helpt dit model ons om dat echt in Gods hand te laten. En natuurlijk helpt het ook om mensen met bindingsangst tegemoet te komen en dat zijn er nogal wat in onze stad! Als ik één ding heb geleerd is het wel dit: mensen die het naar hun zin hebben in Amsterdam, de stad van de vrijheid, hebben vaak ook moeite zich echt te binden aan een gemeenschap. Jongeren zijn geneigd allerlei sterke bindingen voor zich uit te schuiven, ouderen hebben ze na frustrerende of traumatische ervaringen vaak achter zich gelaten. Dat vraagt van ons als gemeente om een voorzichtige en creatieve zoektocht naar nieuwe vormen van verbondenheid en op allerlei momenten lijkt dat te lukken. Een heel praktische gevolg van dit zoekproces een herbezinning op lidmaatschap en de administratie daarvan. We hanteren inmiddels het onderscheid tussen belangstellende en deelnemer, waarbij mensen zelf kunnen aangeven in welke mate ze betrokken willen zijn.

Gericht op de gemeenschap met Christus
Het tweede terrein betreft het geestelijk leven. Daarover schrijven we: ‘Wij geloven dat een steeds diepere geestelijke verbondenheid met Jezus Christus het hart van discipelschap maar ook de diepste zin van ons leven betekent. De belofte van Jezus – ‘ik ben met jullie’ – is voor ons dan ook richtinggevend en een bron van inspiratie. We geloven dat de bijbel en de christelijke traditie vele ‘geestelijke disciplines’ biedt, die mensen van vandaag helpen om te groeien in de gemeenschap met God. In de vele activiteiten die we ontplooien willen we er dan ook voor waken om niet in activisme te vervallen en het hart van de zaak in het oog te houden. We geloven dat juist deze gerichtheid op het hart van het geloof tegemoet komt aan de vragen van de vele spirituele zoekers van vandaag en willen ons er in oefenen juist voor hen ook de christelijke bronnen te openen. Tegelijkertijd beseffen we, dat ook gemeenteleden vaak nog zoveel groei nodig hebben en daarin voortdurend stimulans en bemoediging nodig hebben.’

Uit deze woorden blijkt, dat geestelijk leven en dus gerichtheid op het hart een belangrijk aandachtsveld is in onze gemeente. Deels ligt dat in de lijn van de geschiedenis – de Jeruzalemkerk werd in de jaren zeventig herplant als een Gereformeerde Bondsgemeente die stond in de bevindelijk gereformeerde traditie – maar belangrijker is de gevoelde noodzaak voor vandaag. De noodzaak van een zoekende en verlangende cultuur, maar ook in ons eigen hart.
In bovenstaande regels valt de term ‘geestelijke disciplines’. Die term voert ons terug naar de manier waarop al vanaf de vroege kerk is gewerkt aan geestelijke en discipelschapsvorming. Het is dan ook opvallend dat juist in missionaire stadskerken wereldwijd een toenemende aandacht valt te bespeuren voor de lessen die in de Vroege Kerk zijn te leren. Een voorbeeld daarvan is het kerkelijk jaar, waar onze eigen bezinning zich in toenemende mate op toespitste. Samen met anderen hebben wij ons afgevraagd hoe het ritme van het kerkelijk jaar, met zijn leesrooster en periodes met een eigen kleur en accent (Advent, Veertigdagentijd, etc.) mensen vandaag kan helpen om dichter bij Christus te komen. Een ontroerende ervaring deden wij op met een Aswoensdagviering, aan het begin van de Veertigdagentijd. Maar liefst 150 vooral jonge mensen (twintigers en dertigers) maakten deze viering mee, ontvingen een askruisje en begonnen zo op intensieve wijze de voorbereidingstijd van Pasen. In de nog prille ervaringen die wij opdeden kwamen we tot de conclusie dat hier een schat aan mogelijkheden voor geestelijke vernieuwing ligt.

Leren onderhouden wat Jezus ons heeft opgedragen
Het derde terrein betreft de ethiek en de navolging van Christus. Daarover schrijven we: ‘Wij geloven dat een leven in gehoorzaamheid aan Gods geboden goed is voor de stad en al haar inwoners. Het onderwijs van Jezus – dat hij belichaamde met zijn leven en sterven – verwoordt de kern van Gods heilzame wil over alle terreinen van het leven. Wij weten ons geroepen ons als leerlingen van Jezus door zijn onderwijs te laten vormen en uitdagen, zodat we beelddragers van hem worden. Op die manier willen we in gehoorzaamheid nieuwe wegen zoeken op heel concrete ethische terreinen als relatievorming, persoonlijke vrijheid en identiteit en de vragen rond geld en goed. Door de woorden ‘in gehoorzaamheid’ en ‘nieuwe wegen zoeken’ met elkaar te verbinden hopen we de valkuilen van ondoordacht traditionalisme en kritiekloze culturele aanpassing te vermijden.’

Misschien is dit wel het spannendste gedeelte van onze missie in de stad. Het moge duidelijk zijn dat Amsterdam bij uitstek de stad van de vrijheid is. Als Tim Keller gelijk heeft als hij stelt dat iedere stad zijn eigen afgod heeft (Washington de god van de macht, New York de god van het geld) dan heeft Amsterdam de god van de vrijheid. Juist in die context weten we ons als kerk geroepen te blijven zoeken naar wat écht vrijheid is, waarmee we Bijbels gezien vanzelf bij gehoorzaamheid en navolging uitkomen. Vaak begon de bezinning in de afgelopen jaren met een concrete aanleiding, bijvoorbeeld een samenwonend stel dat belijdenis wilde doen. In een vorige fase was door de kerkenraad besloten dat dit niet kon, maar in de huidige situatie voelden we dat besluit moesten herzien. Maar hoe? Door in feite te zeggen dat huwelijk of samenwonen om het even is? Dat is in het licht van het Evangelie echt te weinig. En zo zochten we een weg waarbij we om te beginnen speelruimte creëerden voor gesprek (geen verbod dus aan het begin van de route), een gesprek waarin we vooral op positieve wijze spraken over de Bijbelse betekenis van het huwelijk. We zochten opnieuw naar de betekenis van het huwelijk voor discipelschap vandaag en dus naar een antwoord op de vraag of juist het huwelijk in onze stad niet een concreet getuigenis van Gods liefde en trouw kan zijn. Zo zoeken we naar nieuwe wegen en proberen we de valkuilen van ondoordacht traditionalisme en kritiekloze culturele aanpassing te vermijden.

Gericht op het maken van nieuwe leerlingen
Het vierde terrein betreft de opdracht tot getuige zijn. Daarover schrijven we: ‘Wij weten ons als leerlingen van Jezus geroepen om nieuwe leerlingen te maken onder alle volkeren. In een stad als de onze hoeven we niet meer naar de volken toe te gaan, omdat ze inmiddels naar ons toe kwamen. Hoewel we heel goed beseffen dat deze opdracht vanuit ons perspectief gezien onmogelijk is, putten we moed en geloof uit de opdracht van Jezus die tegelijk een belofte inhoudt. We geloven ook, dat God ons vandaag de dag weer nieuwe kansen geeft en dat we –na een periode waarin de kerk zich beschroomd terugtrok – weer met een nieuwe vrijmoedigheid in de stad mogen staan.
Vrijmoedigheid is echter geen vanzelfsprekendheid, maar een eigenschap die ontstaat als we groeien in discipelschap. Dit vraagt dus om toerusting en maakt onze gemeente dus ook in dat opzicht tot een leerplek. Steeds meer leren we bijvoorbeeld, dat het maken van discipelen begint met het werkelijk leren kennen van en leven met de mensen om ons heen. Op allerlei manieren willen we hen uitnodigen kennis te maken met het Evangelie, in het diepe besef dat deze boodschap mensen echt vrij maakt. Boven alles vertrouwen we er op en zien we er naar uit, dat Jezus zelf mensen die wij niet kunnen bereiken op onze weg zal brengen, zodat wij ze alleen maar hoeven helpen.’

Het is niet geheel toevallig dat de opdracht om getuige te zijn in de uitwerking van ons mission statement pas als vierde terrein wordt genoemd. In toenemende mate ben ik me gaan realiseren, dat de eerste drie terreinen een noodzakelijke voorwaarde vormen voor het getuige zijn. Wat valt er te getuigen als je zelf niet van harte leerling van Jezus bent, iets weet van de verborgen omgang met hem en het verlangen om hem te volgen in een levende en getuigende gemeenschap van medechristenen? De belangrijkste vrucht van dit besef is misschien wel dat het ons veel vrijmoediger en dus meer ontspannen maakt. Concreet betekent het dat we er vooral op in hebben gezet dat we plekken en activiteiten creëren waar ontmoetingen plaats vinden waarin het geloof ter sprake komt. Dat zijn allereerst de kerkdiensten, die we nog steeds als het belangrijkste portaal voor zoekers beschouwen, maar ook een Alpha-Cursus (inhoudelijk flink aangepast aan de doelgroep) en een verdiepingscursus (waar we met zoekers vooral bespreken wat er in kerkdiensten aan de orde is geweest). Uiteraard doen we een beroep op gemeenteleden om mensen uit hun eigen netwerk mee te nemen naar diensten of activiteiten en bewegen we ons zoveel mogelijk in de buurt. Een heel belangrijke ontdekking is, dat gewoon met elkaar in gesprek gaan over een Bijbelgedeelte het beste blijkt te werken. Juist zoekers willen zo snel mogelijk naar de bron en wantrouwen al gauw de secondaire literatuur. Dat laten wij ons geen twee keer zeggen natuurlijk! Hier valt nog veel te winnen!

Gericht op de dienst aan de uitbreiding van het Koninkrijk van God in de wereld en in het bijzonder in De Baarsjes en in geheel Amsterdam.
Het vijfde terrein, tenslotte, betreft de visie op de stad en de cultuur. Daarover schrijven we: Wij geloven, dat de boodschap van het Koninkrijk van God de rode draad is in het onderwijs van Jezus en dat deze ons heel erg helpt om het juist perspectief te vinden voor ons werk in de stad. Een belangrijk inzicht is, dat het Koninkrijk groter is dan de kerk en dat het God uiteindelijk niet om de kerk maar om de wereld te doen is. Omdat dit waar is, mogen we dus ook verwachten dat God ook aan het werk is in de wereld en dus ook in De Baarsjes en geheel Amsterdam. We geloven dan ook dat het van levensbelang is om met open ogen en een open hart in de wereld te zoeken naar sporen van het handelen van God. Wanneer we dat doen zullen we steeds weer mensen of initiatieven tegen komen die goed aansluiten bij onze missie en waar we in mee kunnen werken.
Bijzondere aandacht geven we aan schoonheid en kunst. Dit doen we eerst en vooral omdat we geloven, dat de kunst een prachtige gave van de Schepper. We houden er rekening mee dat juist kunstenaars (binnen, maar ook buiten de kerk) de tekenen van Gods Koninkrijk zien en weten te verbeelden. Ook geloven we dat schoonheid en kunst bijdragen aan de vrede in de stad. Tenslotte hopen we op deze manier ook in contact te komen met de groeiende creatieve klasse in onze stad.’

Het vijfde terrein is misschien vooral ook een perspectief voor alles wat we doen. Juist als kerk in de marge word je gedwongen om je ogen en oren goed open te houden voor mogelijke sporen van Gods Geest in de cultuur van de stad. Jezus’ boodschap van het Koninkrijk van God helpt daar zeer bij en spoorde ons aan om vooral naar schoonheid en kunst te kijken. Directe aanleiding is, dat de Jeruzalemkerk een prachtig gebouw is, dat door vele – vooral ook jonge mensen – bewonderd wordt. Die schoonheid willen we allereerst delen met mensen, maar vervolgens willen we ook kijken hoe het gebouw opnieuw een kruispunt van geloof, kunst en cultuur kan worden. In die zoektocht werden we erg geholpen door een initiatief van Stadsdeel De Baarsjes. Onder de noemer Juni Kunstmaand creëerde het stadsdeel een evenement dat kunstenaars en buurtbewoners tot samenwerking uitnodigde. Wij zijn daar in mee gegaan en hebben zo veel contact gekregen met musici en beeldende kunstenaars, met wie we mooie projecten hebben gedaan en dus ook mooie gesprekken hebben gevoerd over geloof en kerk. De kerk heeft zo op een nieuwe manier haar buurtfunctie wat terug gewonnen en was op sommige momenten zelfs even huis van de buurt. Spannend is het natuurlijk wel, want kunstenaars zijn vrije geesten die soms dingen over religie bedenken die wij niet kunnen volgen, maar daar zijn we dan zelf bij. Vooralsnog genieten we van veel moois dat ons ook hier wordt geschonken.

Evaluatie
Alles overziend is er in vier jaar tijd erg veel gebeurd in onze gemeente. Er is veel dynamiek ontstaan, die deels wordt verklaard door de dynamiek van de stad, maar naar onze overtuiging zeker ook door de dynamiek van Gods Geest, die wegen schrijft in de tijd. Als gemeente hebben we vooral geprobeerd ons open te stellen voor de in deze dynamiek geschonken kansen en mogelijkheden, een spannend en avontuurlijk proces.
Om te beginnen heeft dat veel nieuwe en vruchtbare dingen opgeleverd. Er kwamen allerlei nieuwe activiteiten, steeds weer nieuwe mensen gingen hun gaven inzetten en het aantal contacten in de buurt groeide gestaag verder. De Jeruzalemkerk – een beetje verstopt aan een verstild plein achter grote huizenblokken – is op allerlei manieren weer in beeld gekomen, in de buurt, maar ook in het land. De Geest van God heeft wegen gebaand en deuren geopend.
Toch blijft een toon van bescheidenheid op zijn plaats. De Jeruzalemkerk is bepaald geen succesvolle megakerk (gelukkig niet), maar een levende gemeenschap in de marge van de stadscultuur. Het aantal mensen dat we werkelijk met het Evangelie konden bereiken is veel kleiner dan we hoopten en dat in vier jaar tijd nog geen enkele bekeerling werd gedoopt (toch ook een kernnotie in Mattheüs 28!) geeft veel te denken. Ook de sterkste en meest Bijbels gefundeerde kerkelijke missie stuit in Amsterdam op de diepe kloof tussen het Evangelie en de postchristelijke cultuur. In die cultuur blijven we het Grote Verhaal van Christus vertellen, maar voor grote succesverhalen is weinig reden.
Dat brengt mij tot de conclusie dat de visie die we hebben gevonden misschien wel het meest kostbare geschenk van de afgelopen vier jaar is geweest. Ons mission statement is geworteld in sterke Bijbelse beloften maar ook verbonden met de context van de stad. Daarmee is het een missie waar we op terug kunnen vallen, ook als we minder vruchten zien dan wij hoopten. We putten er het geloof en het vertrouwen uit dat we als gemeente deel mogen uitmaken van de beweging die God zelf in Amsterdam gaande houdt, vernieuwend en verrassend. Deel te mogen zijn van die vernieuwingsbeweging is een groot voorrecht!


Een gemeenschap met lef en visie

Sake Stoppels

De rubriek ‘Wegen tot vernieuwing’ brengt ons in heel verschillende contexten. In vorige afleveringen bevonden we ons vooral in kleinere steden en op het platteland, maar in deze aflevering zitten we midden in de dynamiek van de grote stad. We zien zeker in Amsterdam, maar ook in andere grote steden, tekenen van hernieuwde vitalisering van geloofsgemeenschappen. Allerlei kerken in de stad moeten hun deuren sluiten, maar we zien juist ook in de grote steden nieuwe wegen ontstaan, voorbij aan de vanzelfsprekendheid, maar evenzeer voorbij aan de schuchterheid. In verband met dit laatste is het mooi om te lezen dat in de Jeruzalemkerk zoekers gewoon de Bijbel willen lezen en geen genoegen nemen met allerlei boekjes over de Bijbel. Back tot the basics!
Bij kerkelijke vernieuwing opereren gemeenten vaak niet in hun eentje, maar worden partners gezocht. De Jeruzalemkerk is er een mooi voorbeeld van. De gemeente participeert in het platform ‘Amsterdam in beweging voor Jezus Christus’. Negen gemeenten (CGK, GKV, PKN) doen er aan mee en samen hebben ze zes nieuwe geloofsgemeenschappen in Amsterdam gesticht.[1] We zien hier een boeiende mix van een orthodoxe geloofsbeleving en een grote mate van openheid in het vinden van nieuwe manieren van communicatie van het Evangelie en nieuwe gestalten van gemeenschap.[2] In mijn ogen zijn we hier getuige van een wonder van vernieuwing. Want in deze nieuwe Amsterdamse geloofsgemeenschappen en trouwens ook in de moedergemeenten worden allerlei vernieuwingen doorgevoerd die een aantal jaren nog onmogelijk zouden zijn geweest. Het askruisje op de Aswoensdag in de Jeruzalemkerk is er een bijna provocerend voorbeeld van! De Amsterdamse kerken lijken te delen in de hoofdstedelijke behoefte aan vrijheid, een vrijheid die in dit geval nieuwe en vruchtbare vormen van geloofscommunicatie mogelijk maakt.
Het zal na lezing van het artikel van Bas van de Graaf vermoedelijk geen verbazing wekken dat ik me in deze evaluatie in het bijzonder zal concentreren op de rol van visieontwikkeling in een gemeente. De Jeruzalemkerk laat zien dat visieontwikkeling een wezenlijke stimulans kan zijn voor het functioneren van de gemeente.

Doorgaande lijn
Bas van de Graaf maakt duidelijk dat hij op de schouders staat van zijn voorgangers. De gemeente is geen jojo die stuurloos op en neer gaat, maar een gemeenschap met een heldere lijn. Dat lijkt voor de hand liggend te zijn, maar in de kerk kunnen we het toch regelmatig meemaken dat er nauwelijks een lijn valt te ontdekken in bijvoorbeeld het profiel van opeenvolgende voorgangers. Van de Graaf schrijft dat het werk van de Geest in de Jeruzalemkerk langs de weg van de historische continuïteit blijkt te gaan. De gemeente weet wat ze wil en zoekt daar een voorganger bij. De nieuwe voorganger voegt zich – uiteraard met eigen accenten en nieuwe elementen – in in een profiel dat duurzaam is en los van hem al bestond. Nogmaals, dat klinkt allerminst spectaculair, maar een dergelijke historische continuïteit is lang niet altijd aanwezig in de gemeente en de parochie. Daardoor gaan veel kansen op verdieping en groei verloren. Ik grijp hier nog even terug op de vorige aflevering van deze rubriek. Daarin noemde ik het boek van Loren Mead, A Change of Pastors.[3] Mead’s stelling is dat juist een vacaturetijd van cruciaal belang is voor het functioneren van een gemeente. Deze periode biedt de gemeente de gelegenheid te kijken welke kant ze werkelijk op wil. De Jeruzalemkerk heeft die kans niet laten liggen en het gevolg is dat er een predikant is gekomen die voluit de verdere uitwerking van de koers en de missie van de gemeente meedraagt.

De visie is gevonden, niet gemaakt
Bijna aan het einde van Van de Graafs artikel staat een even mooi als belangrijk zinnetje: ‘Dat brengt mij tot de conclusie dat de visie die we hebben gevonden misschien wel het meest kostbare geschenk van de afgelopen vier jaar is geweest.’ De gemeente heeft een visie gevonden, niet gemaakt. En deze visie is een geschenk, geen product. Dat is in mijn ogen een wezenlijk evangelische notie. In de kerk wordt visie uiteindelijk niet gemaakt of bedacht, maar geboren uit een contemplatief leven. De visieontwikkeling in het bedrijfsleven en binnen de kerken hebben zeker parallellen, maar ze verschillen toch fundamenteel van elkaar. Het meest belangrijke verschil is misschien wel dat visieontwikkeling binnen een christelijke geloofsgemeenschap niet primair een kwestie van brainstorming is, maar veeleer vrucht is van luisterend gebed, van een openheid voor wat van Godswege te verstaan wordt gegeven. Natuurlijk vraagt visieontwikkeling in de kerk om activiteit en inzet, maar zeker ook om receptiviteit. Niet het brainstormen gaat voorop, maar wat je – met een niet bestaand woord – zou kunnen noemen de brainstilling. ‘A vision that hints of the future does not originate in wishful thinking but draws its energy from an encounter with the One in whom the future exists.’[4] Uiteraard is er in de Jeruzalemkerk goed nagedacht over de buurt, over de brede maatschappelijke context en over de plek van de kerk daarbinnen, maar dat is niet de kern geweest. Misschien is dat zinnetje van Van de Graaf wel een mooie toetssteen voor gemeenten die bezig zijn met visieontwikkeling: kunnen we ons proces primair zien als een geschenk of is het vooral een kwestie van hard werken, duwen en stug doorgaan?

Wie vindt de visie?
In alle boeken die gaan over visie-ontwikkeling, wordt benadrukt dat dit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is. Wil een visie beklijven, dan zal ze immers breed moeten worden gedragen. De Amerikaanse godsdienstsociologe Nancy Ammerman ontdekte in haar sociologische onderzoek naar godsdienstige gemeenschappen in de VS meer dan eens dat visiedocumenten niet konden worden gevonden. ‘Het stuk moet wel ergens zijn’, hoorde ze dan verontschuldigend, terwijl haar respondenten de kasten nazochten.[5] Als Ammerman in de Nederlandse kerken dit onderzoek zou herhalen, zou ze vermoedelijk vergelijkbare ervaringen opdoen. Visiedocumenten blijken lang niet altijd in de gemeente te leven.[6] Een van de oorzaken daarvan is dat gemeenteleden nooit werkelijk ‘eigenaar’ zijn geworden van de visie. Ze hebben er mogelijk mee ingestemd, maar dat is nog heel iets anders dan dat het hen in beweging heeft gezet. Op zich hoeft dit probleem ook niet te verbazen. Plaatselijke kerken moeten nog erg wennen aan het idee een visie te ontwikkelen en beleid te maken. Bovendien kost het in de regel jaren voordat een visie een gemeente werkelijk doordesemt en stuurt, zo leren vrijwel alle praktijk ervaringen en boeken over gemeenteopbouw. Van belang bij dit alles is uiteraard de vraag wie betrokken worden in het proces van visievorming. Breed klinkt het pleidooi om dit proces zo ruim mogelijk op te zetten. Nu lijkt de Jeruzalemkerk zich niet aan die spelregel te hebben gehouden. We lezen dat de voorganger zich geroepen weet het voortouw te nemen als het gaat om visieontwikkeling. Hij spreekt expliciet over ‘visionair leiderschap’. We zien in de Jeruzalemkerk geen systematische route langs iets als een werkgroep visie en missie, de kerkenraad en de gemeentevergadering om tot een visie te komen. Er wordt niet van onderop gewerkt, maar van ‘bovenaf’ wordt een visie geformuleerd die dan vervolgens wordt gedeeld en besproken, vooral in leidinggevende kringen. Dat lijkt in eerste instantie te botsen met gangbare inzichten binnen de wereld van gemeenteopbouw, maar voor een goede beoordeling is het goed de setting van het proces in gedachten te nemen. Van de Graaf kan voortbouwen op wat in de loop van enkele jaren is gegroeid. Hij is immers bepaald de eerste niet! Er is richting gevonden, de gemeente heeft zich al in missionaire zin ontwikkeld, ze is al ruimschoots onderweg. De taak van een voorganger kan in zo’n situatie inderdaad zijn om kort en krachtig onder woorden te brengen wat de gemeente feitelijk al beweegt en verlangt. Visieontwikkeling kan er ook uit bestaan dat het leven van de gemeente op noemer wordt gebracht (‘ja, dat zijn we en dat willen we!’) als basis voor verder beleid. Dat lijkt in de Jeruzalemkerk te zijn gebeurd. Explicitering van de bestaande praktijk en de daarin levende verlangens is een wezenlijk element van visieontwikkeling! Een fundering om op door te bouwen...

Hoe concreet is een visie?
Ik keer nog even terug naar Nancy Ammerman. In haar onderzoek ontdekte ze onder andere dat de strekking van visiedocumenten vaak zo algemeen was, dat ze ongeschikt waren om een koers uit te zetten. In plaats van in de gemeenschap te landen, belandden ze in een la. Ook dat is helaas een veel voorkomend euvel binnen gemeenten en parochies. Soms heeft het te maken met de behoefte iedereen binnenboord te houden. Echter een grijs en defensief getint mission statement werkt zelden of nooit wervend.
Naarmate een visiedocument concreter en toegespitster is, zet ze mensen meer in beweging. Daar waar concrete keuzes worden gemaakt en heldere prioriteiten worden gesteld, wordt ook de werfkracht in de regel groter. Een criterium voor een heldere visie zou kunnen zijn dat men ook anders kan kiezen. Een visie wordt prikkelend als men – binnen de grenzen van de christelijke traditie – ook er voor zou kunnen kiezen de zaken waarvoor gekozen is, niet te doen. Een concrete visie impliceert dat men zonder zichzelf geweld aan te doen, ook anders had kunnen kiezen, andere accenten had kunnen leggen. Jim Herrington c.s. maken in dit verband een onderscheid tussen de missie van de gemeente en haar visie. De missie is iets dat alle kerken delen en dat constitutief is voor de christelijke gemeente. Je kunt bijvoorbeeld als gemeente niet ongestraft zeggen dat je weinig of niets met Jezus hebt. Daarmee plaats je jezelf buiten de christelijke traditie. Het probleem is dat visiedocumenten nogal eens niet verder komen dan missieachtige uitspraken en daarmee niet of nauwelijks sturing geven.[7] De visie daarentegen verbijzondert de plaats van een specifieke gemeente binnen de algemene missie van de kerk.[8] Scherp geformuleerd: wil een visie vruchtbaar uitwerken, dan moet ze eenzijdig zijn en zich concentreren op een beperkt aantal aspecten binnen de brede missie van de christelijke gemeente.
Als we dat zo stellen, hoe komt de Jeruzalemkerk er dan af? Ik kan er op deze plaats niet al te veel over zeggen, maar beperk me tot één specifieke keuze van de Jeruzalemkerk en wel de keuze voor een open communicatie met kunstenaars. Dat is een mooi voorbeeld van een concrete toespitsing van de missie van de gemeente. Als ze deze bewuste openheid naar de kunst niet zou hebben, zou ze evengoed gemeente van Christus zijn. Met de keuze voor openheid richting kunst en kunstenaars, kiest de Jeruzalemkerk haar eigen plek temidden van andere christelijke geloofsgemeenschappen. Dat vormt een uitdaging aan alle christelijke geloofsgemeenschappen: kunnen wij in ons mission statement – en de nadere uitwerking daarvan – zo concreet en specifiek worden dat helder wordt welke eigen en unieke plek wij innemen in het geheel van de wereldwijde kerk?

Het apostolicum, artikel 13: ‘Ik geloof in het Koninkrijk van God’
Een van de vragen die ik aan predikanten in opleiding altijd meegeef, is de vraag in hoeverre de gemeente waar ze stage lopen anders zal gaan functioneren als haar gebouw op een dieplader gezet wordt en 20 kilometer verderop weer wordt neergezet. De achterliggende vraag daarbij is uiteraard de gerichtheid op de directe omgeving van de gemeente in kwestie. In hoeverre kleurt deze het functionern van de gemeente? In het verhaal over de Jeruzalemkerk komen we de context nadrukkelijk tegen en bepaald niet alleen als ‘afzetmarkt’. Vanuit het denken in termen van het Koninkrijk Gods zien we een dienstbare houding ten opzichte van Amsterdam in het algemeen en het stadsdeel De Baarsjes in het bijzonder, maar dat is niet het hele verhaal. Juist het denken vanuit het Rijk Gods voorkomt eenrichtingsverkeer vanuit de kerk naar ‘de wereld’. Er ontstaat ruimte om te zien welke geschenken vanuit de samenleving op de kerk afkomen. In de Jeruzalemkerk concentreert zich, zoals we al zagen, deze ontvankelijkheid mede op kunst en cultuur. Kunst en creativiteit zijn gaven van de Schepper en deze gaven storen zich in het geheel niet aan de grenzen van kerk en christendom. Daarom stelt de gemeente zich ook open voor uitingen, opvattingen en verhalen van kunstenaars. Dat is af en toe wel spannend, zo begrijp ik, maar die spanning werkt ook als een boemerang: ‘wie zijn wij als gemeente eigenlijk en hoe verhouden wij ons tot andere overtuigingen en levensvisies?’ Een leerzame ontmoeting waar de gemeente alleen maar wijzer van kan worden!
Het denken vanuit het Rijk Gods verhindert dat we ons opsluiten in de kerk en exclusief van binnen naar buiten gaan denken. Door de concentratie op het Rijk wordt het perspectief van de gemeente ruimer en elk ecclesiocentisme uitgebannen. De ‘herontdekking’ van het perspectief van het Rijk Gods binnen de Jeruzalemkerk spoort met een bredere ontwikkeling binnen de missionaire theologie.[9] Ik kan daar op deze plek niet al te uitvoerig op ingaan en volsta met een verwijzing naar Daniel de Wolf, gemeentestichter in Rotterdam-Zuid. Hij schreef vrij recent een boek, getiteld De ontdekking van het Koninkrijk. Aan de 12 artikelen van het geloof voegde hij een 13e toe: ‘Ik geloof in het koninkrijk van God’.[10] Dat lijkt mij een prima uitbreiding, waar de kerk veel plezier aan kan beleven. En de samenleving niet minder!

Noten:


[1] Zie voor ‘Amsterdam in beweging voor Jezus Christus’ de site http://amsterdam-inbeweging.nl (geraadpleegd december 2010)
[2] Wie meer wil lezen over enkele deelnemers aan dit platform zie onder andere Gerrit Noort e.a., Als een kerk opnieuw begint. Handboek voor missionaire gemeenschapsvorming, Zoetermeer 2008 en René Erwich, Veelkleurig verlangen. Wegen van missionair gemeente-zijn, Zoetermeer 2008
[3] Loren B. Mead, A Change of Pastors …And How It Affects Change in the Congregation, Herndon 2005
[4] Ben Campbell Johnson, Andrew Dreitcer, Beyond the Ordinary. Spirituality for Church Leaders, Grand Rapids/Cambridge 2001, p. 63. Vergelijk Mary K. Sellon e.a., Redeveloping the Congregation. A How To for Lasting Change, z.p. 2002. Ook zij benadrukken dat de visie vooral een geschenkkarakter heeft. ‘ It is a vision that is given to you and that you welcome, rather than one you create.’ p. 41
[5] Nancy Tatom Ammerman, Pillars of Faith. American Congregations and their Partners, Berkely/Los Angeles 2005, p. 24
[6] Zie voor valkuilen in visieontwikkeling Sake Stoppels, Voor de verandering. Werken aan vernieuwing in gemeente en parochie, Zoetermeer 2009, p. 133 ev.
[7] Een mooi voorbeeld is het volgende mission statement: ‘We willen als gemeente open zijn naar God, naar elkaar en naar de samenleving.’ Zo geformuleerd biedt het nauwelijks impulsen en richting aan het gemeenteleven. Immers, de gemeente zou het eens moeten wagen principieel niet open te willen zijn op een van deze drie terreinen!
[8] Jim Herrington, Mike Bonem, James H. Furr (2000), Leading Congregational Change. The Transformational Journey, San Francisco, p. 49 ev.. Vergelijk ook Nancy T. Ammerman et al. (eds.), Congregational Studies. A New Handbook, Nashville 1998, p. 179, 180
[9] Zo bijvoorbeeld Martin Hoffmann en Martin, Hans-Ulrich Pschierer, Reich Gottes in Werden. Modell einer auftragsorientierten Gemeindeentwicklung, Leipzig 2009
[10] Daniel de Wolf, De ontdekking van het koninkrijk, Vaassen 2009, p. 203


(Dit artikel werd eerder geplaatst in het blad Geestkracht, theologisch tijdschrift van de Charismatische Werkgemeenschap Nederland)