maandag 25 november 2013

Gijsbrecht van Amstel - Het Toneel Speelt - Stadsschouwburg 3 januari 2013

(Dit stuk schreef ik, voor eigen gebruik, een paar dagen na de voorstelling in januari. Met het oog op het Zondagavondgesprek met Ronald Klamer, op 1 december 2013, publiceer ik het nu alsnog)


Ik had me toch een beetje ingesteld op een typisch klassieke avond: je wéét dat het belangrijk is , maar je hart, je gevoel komt er niet in mee. Dat pakte heel anders uit: deze Gijsbrecht kwam dichtbij, ontroerde, sleepte mee. Daartoe droegen zeker de indrukwekkende reien van Willem Jan Otten  bij. De wonderlijke kracht van zijn poëzie verbond zich natuurlijkerwijs me die van Vondel en ontroerde zelfs zonder dat ik er alles van begreep. Bij nader inzien (ik vond de teksten op internet) school het geheim ook ditmaal -zoals zo vaak bij Otten - in de incarnatie, van de menswording van God. De geboorte van Christus, in kwetsbaarheid maar ook met alle geweld, als door de dood heen, wordt door Otten subtiel en rijk verbonden met de wedergeboorte van de verwoeste stad Amsterdam. De geboorte van Christus luidt de wedergeboorte van de verwoeste stad als het ware in. Vondel richtte zich meer op de vermoorde kinderen, de martelaren, die voorlopers waren van de martelaren die het zaad van de kerk zouden worden.

Het was een bijzondere ervaring, om in mijn eigen stad, waar God en kerk steeds meer naar de marge worden geduwd, zo'n theocentrisch en christocentrisch getuigenis mee te maken. En nog wel in het hart van de Amsterdamse cultuur, in de Stadsschouwburg. In deze versie van de Gijsbrecht, die zich waarlijk bekommert om de traditie en de vertolking daarvan, wordt het diepe geheim van Vondels leven en werk niet verzwegen of weg-geïnterpreteerd, maar juist vertolkt. Ik hoop dat deze Gijsbrecht nog jaren op de planken van Stadschouwburg zal staan.

Voor de voorstelling sprak ik even met Ronald Klamer, de artistiek directeur van Het Toneel Speelt. Hij had een inleiding op de voorstelling gegeven. Ik beloofde hem, mijn reactie naar hem toe te sturen. Die reactie voeg ik hier nog toe.

Om te beginnen ben ik verrast door de zeggingskracht van jullie vertolking. Ik had me mentaal voorbereid op een ervaring zoals ik die vaak heb bij klassiekers (boeken, films, toneelstukken): je weet dat het belangrijk is, maar je ervaart dat niet direct zo vanwege de afstand. In jullie interpretatie werd de afstand voor mij (en voor mijn echtgenote en een bevriend stel) op een natuurlijke manier overbrugd.  En dat terwijl jullie er niet voor kozen om helemaal aan de kant van de toeschouwer te gaan zitten, maar juist trouw te blijven aan tekst en de denkwereld van Vondel. Het stuk behield daarmee ook zijn theologische lading, hetgeen mij als predikant natuurlijk goed deed. Eerlijk gezegd vond het ik ronduit ontroerend dat in het hart van onze stad zo'n theologisch geladen stuk op de planken stond en dat jullie daar ook ambassadeurs van willen zijn. Je zei aan het eind van ons gesprekje: in feite zijn we gewoon met hetzelfde bezig en dat was ik wel met je eens. Oude teksten zo vertolken dat we ze geen geweld aan doen maar wel verstaanbaar laten worden, dat is de uitdaging.

De theologische lading werd uiteraard nog versterkt door de formidabele reien van Willem Jan Otten. Het was voor het eerst dat ik ze hoorde, maar ze grepen me meteen bij de kladden. Dat Otten er ook  hier voor gekozen heeft om het geheim van de incarnatie centraal te stellen vond ik indrukwekkend maar ook heel effectief. Vondel verbindt, als ik hem goed begrijp, de ellende van de stad vooral met de ellende van de door Herodes getroffen moeders. Een sterke en ontroerende identificatie van menselijk leed in verschillende tijden, maar Otten zoekt de verbinding via Christus zelf. Zijn geboorte, zijn vleeswording, betekent voor hem dat Christus zich identificeert met de dood en het verderf van die kerstnacht in Amsterdam. En door dat te doen kan hij, in de diepte, al over wedergeboorte en Pasen spreken. Bij Otten wordt het zo Kerst en Pasen op één dag, of ga ik nu te ver? Hoe dan ook: de benadering van Otten vanuit het hart van de klassieke Christologie geeft aan zijn reien (en het hele stuk) een enorme diepgang, zeker omdat het ook gewoon prachtige poëzie is. Prachtig voorgedragen ook.

En dan jullie keuze om de engel te vervangen door de geest van de verkrachte claris. Wat mij betreft een gouden greep, want op deze manier komt de 'bode van de opstanding' (want dat is ze toch) veel dichter bij de Opgestane te staan. De engel komt uit den hoge en representeert de hemelse heerlijkheid zonder noodzakelijke verbinding met geteisterde aarde. Sinds de vleeswording van Christus is de hemel echter juist verbonden met de aarde en dat representeerde deze bode voor mij. Ze droeg, delend in het hemelse leven, in feite de stigmata en en kon zo een overtuigende bode van de opstanding worden. Wat mij betreft een onvergetelijke scène!


zaterdag 23 november 2013

Sake Stoppels - Oefenruimte

In de Jeruzalemkerk kwamen we een jaar of zes geleden op het spoor van het thema ‘discipelschap’. Dat bedachten we niet zelf, het zat in de lucht. In elk geval in de lucht boven stadskerken over de hele wereld, die zoeken naar een vruchtbare manier om in de context van de stad een gemeenschap te vormen. De woorden die ons inspireerden vonden we in Mattheüs 28:16-20, de zogenaamde Grote Opdracht. Jezus zegt daar: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’

Leerling zijn van Jezus, ons houden aan wat Jezus heeft opgedragen, daar gaat het dus om in deze samenvattende missie van Jezus en zijn kerk.

Wij hebben geprobeerd die woorden in gesprek te brengen met de context van Amsterdam. Hoe we dat deden heb ik een paar jaar geleden, op verzoek van Sake Stoppels, opgeschreven voor het blad Geestkracht. [1]Dat artikel is elders op mijn site te vinden. Wat zou dat leerling-zijn betekenen in een cultuur, waarin de vrijheid hoog in het vaandel staat en mensen zich het liefst zo licht mogelijk verbinden aan gemeenschappen? Dat blijkt echt een heel spannende vraag te zijn, waar met namen het oude, vertrouwde model van de kerk als instituut steeds minder bij aan lijkt te sluiten.

We werden erg geholpen door een metafoor die ik vond in het boek The Shaping of Things to Come, van de australische kerkpioniers Hirsch en Frost. Het gaat om het beeld van veeboeren in Australië. ‘Zij weiden grote kudden, op enorme grasvlakten, waarbij er geen denken aan is om de kudde door en hek bijeen te houden. De dieren worden daarom naar een bron gebracht en dan losgelaten. De verschillende dieren verwijderen zich al grazend op verschillende afstand van de bron, maar keren daar altijd weer terug. Zo hopen we dat onze gemeenschap vanuit de bron van het Evangelie (en dus niet door  een kerkelijk hek) verbonden wordt’. Met andere woorden: deze metafoor helpt ons om de gebondenheid aan het evangelie en de persoonlijke vrijheid in balans te houden.

De reeds genoemde Sake Stoppels –universitair docent Kerkopbouw en Diaconiek aan de VU- heeft ons model als voorbeeld uit de praktijk opgenomen in zijn nieuwe boek Oefenruimte. In dat boek – met als ondertitel ‘Gemeente en parochie als gemeenschap van leerlingen’ – onderzoekt hij precies dát wat ik hierboven heb beschreven: hoeveel ruimte kan een kerk bieden wil zij ertoe bijdragen dat mensen zich echt gaan oefenen om leerling van Jezus te zijn?

Het is boeiend en verhelderend om te lezen hoe Stoppels echt in gesprek gaat met allerlei verschillende denkers over (de missie van) de kerk en hun keuzes probeert te wegen in het licht van het Evangelie. Hij ziet vooral twee sporen van denken: pleidooien voor ruimte en individuele vrijheid en pleidooien voor een tegencultuur. Op het eerste spoor bewegen zich theologen als Gerben Heitink (concentrische gemeentevorming), Henk de Roest (differentiëren in soorten verbindingen), Jan Hendriks (veeleisend voor leden, laagdrempelig voor gasten), Mechteld Jansen (binding aan het evangelie boven binding aan de kerk) en dus ook Bas van der Graaf (geen hek, enkel een bron). Op het andere spoor ontmoeten we theologen als Rick Warren (contractsluiting en een heldere inwijdingsroute), Tim Chester/Steve Timmis (hechte gemeenschap onontkoombaar) en Mark Stibbe (missionaire gemeenschapsvorming op klein schaal).

Waar ligt de voorkeur van Stoppels? Overduidelijk bij het tweede spoor! Op bijbelse en praktische gronden meent hij dat discipelschap en een stevige verbinding met de gemeenschap onlosmakelijk verbonden zijn. Wat hem betreft is dát dan ook de betekenis van het woord ‘oefenruimte’: er is ruimte, zeker, maar die moet vooral dienen om mensen aan te sporen te gaan oefenen.

Stoppels werkt zijn overtuiging in een aantal hoofdstukken grondig uit. In hoofdstuk drie schetst hij allerlei keuzemomenten als het gaat om onze visie op de kerk van de toekomst. In hoofdstuk vier werkt hij uit wat de weg van discipelschap inhoudt. Heel mooi en bruikbaar vind ik zijn omschrijving: Een leerling van Jezus Christus is een mens die in de kracht van de heilige Geest en in verbondenheid met (de) kring(en) van andere leerlingen over de volle breedte van zijn of haar leven het verlangen heeft te leren leven in zijn spoor en zijn leven daadwerkelijk en duurzaam te richten op het Rijk Gods zoals Jezus Christus dat belichaamde en verkondigde. In hoofdstuk maakt hij zijn punt: we moeten met twee woorden spreken en zowel discipelschap als gemeenschapsvorming benadrukken. Dat betekent: heldere verwachtingen formuleren over lidmaatschap, zowel van de gemeente als van de toetreder. Hij oppert dat het goed zou zijn als gemeente een leefregel te hanteren, zoals in de kloosters, zodat we elkaar daar ook aan  kunnen houden. En zo biedt het boek nog veel meer.

Ik voel me door dit boek echt aangesproken! In dit geval ook heel letterlijk natuurlijk, omdat hij in het boek ook met mij in gesprek gaat. Het volledige antwoord kan ik hier nog niet geven, maar twee aanzetten geef ik wel.

Om te beginnen: ik blijf ervan overtuigd dat we in de context van Amsterdam heel serieus moeten nemen dat vrijheid en autonomie de golflengte van de cultuur vormen. Wanneer we in die cultuur het gesprek beginnen met een sterke nadruk op het belang van commitment en binding aan de gemeenschap, zijn we in veel gevallen snel uitgepraat. Er is echt heel veel creativiteit en dus ruimte nodig om die verbinding te laten groeien, in het tempo dat mensen aankunnen. De toon die Stoppels in zijn boek hier en daar hanteert zou in Amsterdam naar mijn idee echt kortsluiting geven.

Maar vervolgens geeft ik ruiterlijk toe, dat Stoppels me óók stimuleert en uitdaagt om  meer dan ik in het verleden deed te zoeken naar een concrete invulling van wat discipelschap zou kunnen inhouden. Een helderder leerplan, een uitdagende route die mensen kunnen gaan, concrete thema’s, naar dat soort dingen ga ik opnieuw op zoek. Want dat discipelschap uiteindelijk niet vrijblijvend is, is ook mijn overtuiging. Voor die vrijblijvendheid waarschuwt dit boek en daar ben ik hem dankbaar voor.






[1] Een gemeenschap van discipelen in Amsterdam-West, In. Geestkracht, Bulletin voor Charismatische Theologie, nr. 67, 2011.

dinsdag 19 november 2013

Maarten Wisse - Zo zou je kunnen geloven

Op een studiedag over de religieuze aspecten in het werk van Oek de Jong liep ik boekenrecensent Tjerk de Reus tegen het lijf. Hij raadde me het pas verschenen boekje van Maarten Wisse Zo zou je kunnen geloven aan. Volgens mij vind jij dat wel een goed boek, zei hij.
Zo’n gezaghebbend advies kon ik natuurlijk niet naast me neerleggen, dus ik heb het boek meteen aangeschaft en gelezen. En Tjerk had gelijk: ik vind het een goed boek!
Zoals de titel al zegt gaat Maarten Wisse (universitair docent dogmatiek en oecumene aan de Vrije Universiteit) op zoek naar de vraag wat christelijk geloven in deze tijd zou kunnen betekenen.
Onder dat woord ‘betekenen’ moeten we dan ook meteen een dikke streep zetten, want  dat vormt de rode draad van dit boek. Wisse onderzoekt, met vlotte pen en scherpe observaties, om te beginnen hoe in verschillende tradities is gepoogd om betekenis te geven aan het christelijk geloof. En hoe in diezelfde tradities vervolgens ook betekenisverlies optreedt. Het is vooral een onderzoek naar protestantse tradities trouwens – zoals hij zelf meteen toegeeft – maar die houdt hij dan ook stevig tegen het licht. Achtereenvolgens komen aan bod: traditioneel christendom, gemoderniseerd christendom, evangelicaal christendom en buitenkerkelijk christendom. Het aardige is, dat hij voor de manier waarop die tradities betekenis geven aan het christelijk geloof vier liedteksten zocht, die wat hem betreft die betekenis goed samenvatten. Achtereenvolgens zijn dat: God enkel licht (Hervormde Bundel 1938), Omdat hij niet ver wou zijn (Oosterhuis, Liedboek voor de kerken), Heer ik kom tot U (Evangelische Liedbundel) en een medley van vier liederen van Marco Borsato (De bestemming/Was mij/Als rennen geen zin meer heeft/Droom, durf, doe en deel).
Aan de hand van deze liederen maakt Wisse goed zichtbaar en voelbaar wat de sterke betekenisgevende aspecten zijn van die verschillende tradities, maar ook waar in de loop van de tijd betekenisverlies optreedt. Als voorbeeld noem ik het evangelicale christendom. Wat zijn daarvan de sterke kanten? Allereerst de ervaring van Gods aanwezigheid, praktisch en concreet. Verder het aspect van relationaliteit: God is er en hij is er voor jou!  En ook: de kracht van het gebed. ‘Evangelicaal christendom is gebedschristendom.’ Sterke punten allemaal. Waar ligt het betekenisverlies? Om te beginnen bij het uit het zicht raken van de profetische traditie van het Oude Testament, die zich verzette tegen een magisch wereldbeeld. Vervolgens: de vaak al te optimistische kijk op geloven en de stromen van zegen en een zwak zondebesef. En tenslotte:  God en mens worden teveel maatjes, de afstand dreigt te verdwijnen.
Na deze verhelderend rondgang door verschillende tradities gaat Wisse een kader zoeken waar binnen wat hem betreft geloven vandaag  betekenis zou kunnen houden. Verrassend genoeg vindt hij dat kader in een bijzondere kerkdienst die in veel kerken niet (meer) gevierd wordt: de Paaswake, die dienst op de zaterdagavond voor Pasen.  In deze dienst, waar in de vroege kerk de nieuwe gelovigen werden gedoopt en zij voor het eerst avondmaal vierden, vindt Wisse alle elementen waarmee wat hem betreft kan worden uitgelegd wat er gebeurt als je christen wordt.
Wat volgt is een kernachtige beschrijving van de thema’s bekering, doop, kerk, avondmaal en geloofsopvoeding.  In het eerstvolgende hoofdstuk legt hij uit dat bekering in de bijbel inhoudt ‘bekering tot gerechtigheid’ (en dus niet eng is). In het hoofdstuk over de doop laat hij zien hoe juist de kernbetekenis die in de Paaswake zo zichtbaar wordt – dopen als sterven en opstaan met Christus- kan helpen om de betekenis van de dood en opstanding van Jezus te begrijpen. Allemaal korte en kernachtige hoofdstukjes die zeer te denken geven.
Maar waarom vind ik dit nu zo’n goed boek? Heel simpel hierom: Wisse beschrijft precies wat in de afgelopen jaren mijn eigen ontdekkingstocht is geweest. Vanuit mijn taak als missionair predikant in een stedelijke context ben ik steeds op zoek geweest naar een weg om aan zowel zoekers als gemeenteleden de betekenis van het christelijke geloof uit te leggen. Op die weg ontdekte ik dat veel van wat mij vanouds dierbaar was aan betekenis had verloren en dus vroeg om herijking en herbezinning. Mede door de boeken van Stefan Paas (Werkers van het laatste uur) en Robert Webber (de serie Ancient-Future) werd ik op het spoor gezet van de praktijk van de vroege kerk. De manier waarop in de vroege kerk nieuwe gelovigen werden ingewijd in de geheimen van het geloof, met gebruikmaking van de gang van het kerkelijk jaar en de feesten, boden me een vruchtbaar curriculum voor het onderwijs. In die bezinning kwam ik ook op het spoor van twee voor mij onbekende vieringen: de Aswoensdag en de Paaswake. Beide vieringen bleken op voor mij ongekende wijze het hart van het christelijk geloof de belichamen en het was voor mij dan ook een schok van blijdschap toen ik las over de ontdekking de Paaswake van Maarten Wisse. Zijn boek bevestigt mij van een weg die ik ben gegaan, al zoekend, en die me op vergelijkbare wijze als Wisse  bracht bij de kern van wat christelijk geloven zou kunnen betekenen in onze tijd.
Ik ben Tjerk de Reus dankbaar dat hij me op dit boekje heeft gewezen.  En Maarten Wisse ben ik dankbaar, dat hij een boek schreef wat ik zelf had willen schrijven, maar nu kan lezen en aanbevelen.





Maarten Wisse,  Zou zou je kunnen geloven, Franeker 2013-10-24

maandag 18 november 2013

Het Canto Ostinato en de spirituele ruimte van het kerkgebouw

(Deze blog schreef ik juli 2013 voor de website van de Jeruzalemkerk).

Op 21 juni is in de Jeruzalemkerk het Canto Ostinato van Simen ten Holt uitgevoerd door Sandra en Jeroen van Veen. Voor mij ging daarmee een lang gekoesterde wens in vervulling: dit prachtige stuk een keer horen en beleven in 'mijn' eigen kerk.

Ik  zeg horen en beleven, want dat is precies wat er met het Canto gebeurt. In een onafgebroken reeks van pianoklanken werden we meegenomen op een muzikale reis die met geen andere te vergelijken is. Met de cadans van een treinreis word je meegenomen door een veelkleurig en afwisselend landschap. Er gebeurt van alles in je hoofd en in je hart en als de trein na anderhalf uur tot stilstand komt is het of je ontwaakt uit een droom.

Het was voor het eerst dat ik het Canto in de kerk hoorde, in de mij zo vertrouwde Jeruzalemkerk. Vooraf was ik benieuwd wat de ruimte van de kerk zou doen met het stuk en met de hoorders. Want inmiddels heb ik ontdekt dat alles wat in ons kerkgebouw gebeurt op een of andere manier naar een ander niveau wordt getild. Hoe dat werkt is voor mij nog steeds een geheim. Is het de architectuur of is het misschien de geestelijke atmosfeer van jarenlang bidden in deze ruimte?

 Na afloop, tijdens de borrel, kreeg ik de gelegenheid er met verschillende mensen over te spreken. En zij verzekerden me, dat het óók de architectuur maar vooral de 'spirituele ruimte' die zijn werk doet.  En dat woord 'ruimte' moeten we dan in dubbele zin van het woord verstaan. Het leverde mooie gesprekken op, daar in de kerkbankjes met een glas in de hand.

Al met al heeft het Canto Ostinato van 21 juni me opnieuw bevestigd in de betekenis is van ons kerkgebouw.  Het is een ruimte met een geheim!  En als het gebouw nu door zoveel mensen als een geestelijke ruimte wordt ervaren moet ons dat als Jeruzalemkerkgemeente te denken geven over wat onze roeping met dat gebouw is. Hoe kunnen we mensen gelegenheid geven in het gebouw te zijn en daar iets van die ruimte te ervaren? En wat kunnen we doen om vervolgens in gesprek te komen over de betekenis van die ervaring in het licht van het Evangelie?


Ik ben in elk geval dankbaar voor de ervaringen tijdens en na het Canto. Wordt vast vervolgd.

De ruimte van de kerk

(Deze blog schreef ik voor de website van de Jeruzalemkerk)


De afgelopen tijd ben ik veel bezig geweest met het thema 'ruimte'. En dan niet theoretisch, maar heel praktisch. Ik geef twee voorbeelden.

Op 7 november hield ik de eerste Bijbelklasavond bij VanBoven. Met een groepje van drie vrouwen 'van buiten' en één 'van binnen' zijn we de Bijbel gaan verkennen. Twee van de drie deelnemers vroegen toen ze zich opgaven heel nadrukkelijk naar de ruimte die ik hen zou bieden. Dat was voor hen echt een voorwaarde om mee te doen. Ze willen heel graag kennis maken met de Bijbel, daar zoveel mogelijk over horen, maar daar dan ook echt hun eigen gedachten over kunnen vormen.  Als het mijn bedoeling was hen ergens van te overtuigen zou dat voor hen een belemmering zijn om mee te doen. Ik heb hen plechtig beloofd dat dat niet mijn bedoeling is en tot mijn grote vreugde kreeg ik aan het eind van de avond terug dat dit ook niet gebeurd is. Er was dus ruimte.

Een ander voorbeeld. In de afgelopen jaren hebben veel verschillende mensen hun eigen plekje gevonden in het huis van de Jeruzalemkerk. Mensen met verschillende kerkelijke achtergronden, maar ook mensen zonder kerkelijke achtergrond. Die mensen namen natuurlijk allemaal hun eigen gedachten en overtuigingen mee. En telkens weer merk ik hoe spannend dat is, zeker als het om mensen gaat zonder christelijke achtergrond.  Tijdens gesprekken - persoonlijk en in groepjes - word ik telkens weer verrast door het feit dat mensen soms echt heel anders denken dan ik of dan wat in onze kerk vanouds vertrouwd was. En dat roept dan de vraag op: hoe ga ik daar mee om? Ga ik er tegen in? Ga ik in discussie? Of laat ik de Bijbel zijn werk doen en stel ik mezelf bescheiden op? Steeds vaker kies ik voor het laatste. En dat geeft mensen dan ruimte om echt door de Bíjbel te worden aangesproken en niet door de ideeën van de kerk of de dominee.

Ik ben me zeer bewust van het feit dat ruimte geven in de kerk nooit vanzelf spreekt. Op allerlei manieren kunnen we elkaar de maat nemen en in de weg lopen. In die ruimte moeten we ons steeds weer oefenen, allereerst voor onszelf (hoeveel ruimte gunnen we ons zelf eigenlijk?) maar dan ook voor de ander. De kerk is ook wat dat betreft een oefenruimte.

Maar waar gaat het om in dat ruimte geven? In elk geval niet om onverschilligheid of ongelimiteerde vrijheid! Want in het centrum van de ruimte ligt een open Bijbel en die laten we steeds weer aan het woord komen, waardoor de ruimte telkens gevuld wordt met woorden die ons aanspreken, te denken geven, corrigeren of bevestigen. Van dat woord probeer ik dienaar te zijn - wat mij betreft de mooiste naam voor een predikant, dienaar van het Woord - en ik hoop dat iedereen in de kerk dat ook doet.


Die Bijbel in het midden maakt mij telkens weer ontspannen. Het is niet aan mij om mensen te overtuigen, dat moet die Bijbel zelf doen. Alles wat mij te doen staat is: ruimte scheppen, niet in de weg lopen, dienstbaar en onbevangen zijn. Want als de Bijbel niet overtuigt, kan ik het zeker niet.

zaterdag 16 november 2013

Kerktuin in bloei

(Dit stukje verscheen onder de rubriek 'Pleisterplaats' in Kerk in Mokum)

Naast de Jeruzalemkerk ligt een tuin die er jarenlang dor en doods bijlag. Tot een kunstenaarsechtpaar uit de buurt zich er - samen met andere buurtgenoten en kerkleden - over ontfermden. Zij vatten het plan op om te gaan werken aan een eetbare tuin. Vol goede moed begonnen ze om plantjes te zaaien en te poten die de bodem zouden verrijken. En al gaande de weg kwamen er vruchtstruiken, maar ook pompoenen, courgettes en kruiden bij. Nu, na drie jaar is de tuin tot bloei gekomen en plukten we de eerste vruchten, niet in het minst tot vreugde van buurtbewoners. Een mooi voorbeeld van een bloeiend samenwerkingsproject tussen buurt en kerk. En één ding is duidelijk: daarmee gebeurt veel meer dan alleen tuinveredeling!

vrijdag 15 november 2013

Groeten in de buurt

(Deze blog schreef ik voor de website van de Jeruzalemkerk)

Al jarenlang maak ik na lunchtijd een wandeling. Vroeger door de bossen van Hulshorst, daarna door de parken van Gouda en Slotervaart en tegenwoordig door De Baarsjes. Tijdens die wandelingen kom ik uiteraard allerlei mensen tegen. In de bossen en in de parken was het vanzelfsprekend om te groeten. En vanzelfsprekend groette men terug. Tijdens een wandeling in de buurt ligt dat echter anders. Dat mensen elkaar groeten is echt een uitzondering. Iedereen loopt als het ware in een soort cocon, zelfs elkaar aankijken is niet vanzelfsprekend.

Een tijdje geleden dacht ik: wat zou er gebeuren als ik gewoon mensen ga groeten? Ik besloot het te proberen en de eerste ervaringen zijn uiterst interessant. Het leukst reageren de oudere buurtbewoners. Ze geven de indruk het groeten al jaren te hebben opgegeven, vervreemd als ze zijn in hun eigen sterk veranderde buurt. Wanneer ik ze groet is er vaak eerst een lichte verbazing en vervolgens verschijnt er een glimlach en krijg ik een hartelijke groet terug. Het lastigst zijn Turkse en Marokkaanse buurtbewoners. Zij lijken alleen hun eigen mensen te groeten, maar af en toe is er een die de groet beantwoord. Misschien helpt het als ik 'salaam aleikum' zeg, maar dat is ook weer zo wat. Hoe dan ook, tussen genoemd groepen zit een veelkleurig palet van voorbijgangers me een keur aan reacties.

Jane Jacobs schreef eind jaren 50 een boek met de titel Life and death of Great American Cities. Het boek werd een klassieker, omdat het op briljante wijze beschrijft hoe het leven in de stad werkt. Ze geeft er mee een antwoord op de vraag hoe het kan dat veel tuinsteden ontaarden in gevaarlijke en desolate gebieden terwijl dichtbebouwde oude stadswijken (zoals De Baarsjes) telkens weer kunnen opleven. Eén van de factoren blijkt te zijn, dat de straten in oude wijken vanwege het aantal voorbijgangers uitnodigen tot contact, hoe vluchtig ook. En telkens wanneer ik mensen groet en zie wat er dan gebeurt begin ik Jane Jacobs beter te begrijpen.

In veel culturen is groeten een vorm van zegenen. Joden wensen elkaar shalom, vrede, en moslims doen met het woord salaam hetzelfde. In de Alpen begroeten mensen elkaar met Grüss Gott en Hongaren zeggen békesség Istentol, vrede van God. Groeten is zegenen en zegenen is elkaar vrede toebidden. Vergeleken daarbij is de Nederlandse groetcultuur nogal mager. Veel verder dan hoi of dag komen we niet meer. Maar lopend door De Baarsjes ontdek ik dat ook zo'n sobere groet in een stadsbuurt iets van een zegen heeft. Dat oplichtende gezicht van de oudere, de verraste reactie van een jongere doet me vermoeden dat een groet vrede in de buurt brengt. 

Die vrede kan de buurt goed gebruiken.