maandag 21 september 2015

Muziek brengt verlangens van mensen onder woorden


Interview met Diane Palm, septembernummer Generator, magazine voor leidinggevenden in het jongerenwerk
Uitgave HGJB




Muziek hoort bij het leven van ds. Bas van der Graaf uit Amsterdam. Een goede reden dus om hem te bevragen op de rol die muziek speelt in zijn omgang met God. Bij de start van het gesprek klinkt enige aarzeling. ‘Het zou mooi zijn als meer predikanten voor dit onderwerp te benaderen waren. Maar vooruit…’

Neem ons eens mee, welke weg heeft muziek in je eigen leven afgelegd?
‘Ik kom uit een gezin waarin muziek geen grote rol speelde. In mijn middelbareschooltijd ging de wereld van muziek voor mij open. In de tweede klas zaten een paar jongens die zich intensief met popmuziek bezig hielden. Vooral met een bepaalde soort popmuziek, de meer alternatieve stroming zoals Pink Floyd, Deep Purple en dat soort stuff. Van meet af aan raakte die muziek me. We hadden een muziekdocent die ons leerde luisteren naar alle soorten muziek; ook de popmuziek nam hij heel serieus. Op mijn eigen kamertje ging de ontdekkingstocht door. Ik weet nog goed dat ik op Hemelvaartsdag stiekem naar boven sloop, want ik had gehoord dat er een Top 100 Allertijden was. Dat was gewoon fascinerend. Ik weet als de dag van gisteren wie er in de top 3 stond.’

Maar dat luisteren ging dus wel met enige spanning gepaard…
‘Ja, want mijn ouders mochten het niet weten. Ze zaten er niet verschrikkelijk boven op, maar toch moest ik voor mijn gevoel een beetje ‘onderduiken’. Op m’n kamertje ontwikkelde ik een dubbel gehoor: ik luisterde zowel naar de speaker als naar het kraken van de trap. Dat kon ik heel goed, allebei tegelijk. Vervolgens ging ik zelf lp’s verzamelen en kreeg ik van mijn oom een bandrecorder waarmee ik muziek kon opnemen. Natuurlijk zagen mijn ouders dat het rijtje muziek begon te groeien. Vooral de muziek van Pink Floyd sprak me aan. Als puber heb je toch een beetje gevoelens van zinloosheid. Pink Floyd raakte dat gevoel aan en dat gaf herkenning. Bij een aantal vrienden zag ik dat ze via de popmuziek op zoek gingen naar de donkere kant van het leven. Bij mij heeft het nooit die kant op gewerkt.’

‘In mijn tijd werd er nog niet enorm gediscussieerd over muziek. Popmuziek hoorde gewoon niet bij een gereformeerde geloofsbeleving. Het waren twee werelden voor mij. Op het moment dat ik theologie ging studeren en predikant wilde worden, kwam de golf van complottheorieën. Er werd gewaarschuwd voor de gevaren van omdraaimuziek. Toen heb ik voor de vraag gestaan: moet ik afstand nemen van popmuziek? Ik heb nooit één lp weggegooid of doorgebroken. Ik werd wel kritischer. Ik begon te onderkennen dat muziek van Pink Floyd – in mijn geval dan – mijn geloofsbeleving ging raken. In mijn jonge jaren heb ik ook wel momenten van een geloofscrisis meegemaakt, maar daar heb ik popmuziek nooit de schuld van gegeven. Ik ging wel meer op zoek naar positieve muziek. Ik ontdekte dat er veel muziek was die me in de juiste richting bracht, waaraan ik mijn geloof kon verbinden.’

Maar nu zeg je het vrij minimalistisch: ‘waaraan ik mijn geloof kon verbinden’, maar is het niet meer dan dat? Anders gezegd: welke positieve functie heeft muziek in je geloofsbeleving?
‘Ik heb er behoefte aan dat mijn geloof de werkelijkheid onder ogen ziet. Popmuziek is één van de kunstuitingen die dat vaak heel rauw en eerlijk doen. Daarom heb ik ook nooit zoveel gehad met gospelmuziek. Die muziek is wat mij betreft te snel klaar. Ik hoor in popmuziek vaak iets van de rauwheid van de psalmen en ook van de profeten. De bittere aanklacht tegen onrecht. Diezelfde rauwheid zoek ik vaak ook in de klassieke muziek. Ik heb bijvoorbeeld heel lang meer gehouden van Gustav Mahler dan van Bach, omdat Mahler ook zo’n existentialist was. Het lijden van deze wereld peilde hij op een diepe manier.’

‘In veel popmuziek vind je de uitdrukking van een bepaald verlangen. Een paar jaar terug hadden we een kerstnachtdienst hier in onze wijk. Daarin proberen we altijd een popnummer te verwerken. Toen hebben we ‘Love somebody’ van Robbie Williams gebruikt. Dat is een soort liefdesliedje, een schreeuw om liefde. Maar als je zo’n liedje in zo’n dienst een plek geeft, dan wordt het een enorme schreeuw om liefde die het hart vervult. Dat vind ik vanuit mijn werk interessant, maar het resoneert ook heel sterk met mijn eigen zoektocht. Ik ben ook een verlangend mens. Deze muziek helpt mij dan om extra dankbaar te zijn: waar Robbie Williams om schreeuwt, vind ik in de liefde van Jezus Christus.’

Welke plek heeft muziek heel concreet in je dagelijks leven?
‘Muziek vergezelt me, op verschillende manieren en momenten. Al zijn er ook steeds meer momenten dat het stil wordt in m’n leven. In de auto neem ik bijvoorbeeld heel bewust één cd mee en dan probeer ik daar goed naar te luisteren. Ik wil me door de muziek en de woorden laten raken. Dat is natuurlijk wel de kunst bij muziek. We hebben een cultuur waarin muziek behang is geworden. Het wordt steeds moeilijker om alleen naar muziek te luisteren. Je doet er bijna altijd iets anders bij. Daarom vind ik het ook heel fijn dat de lp weer terug is. Het is gewoon heerlijk om met zo’n album in je hand te zitten en naar teksten te kijken. Dat is vergelijkbaar met het lezen van een goed boek. Zo’n moment levert me echt wat op. Ik ben een mens die vaak ‘in z’n hoofd zit’. Woorden en gedachten zijn belangrijk voor mij. Muziek boort via woorden en gedachten een andere laag aan. Het opent je hart.’

Je noemde net dat muziek vaak als behang wordt gebruikt. Gaan jongeren van nu op een andere manier om met muziek dan jij?
‘In mijn tijd keken we heel erg uit naar een bepaald album; je volgde de artiesten echt. Maar in die oceaan van muziek die we via Spotify kunnen downloaden, weet ik niet meer zo goed hoe dat werkt. Zonder als een oude man te willen praten: we lopen het risico dat we verdrinken in de overvloed van informatie die tot ons komt. Ik vind het wel belangrijk – en dat geldt voor alle informatie - dat we ons een beetje blijven oefenen in kiezen en echt aandacht geven aan dingen. Ik vind dat zelf al heel erg lastig, dus hoe is dat voor jongeren?

Hoe geef jij muziek een plek in de ontmoetingen die je met jongeren hebt?
‘Ik probeer het altijd in te brengen; als het even kan een liedje te laten horen. Muziek illustreert wat je op een andere manier bijna niet kunt zeggen. Je brengt iets van buiten naar binnen. Iets wat diep in de cultuur zit. Daardoor ga je sterker de verbinding tussen buiten en binnen maken. Het bevestigt mensen ook in de overtuiging dat wat in het christelijk geloof gaande is, geen onzin is. Liedjes kunnen deuren zijn waardoor mensen binnenstappen. Heel veel muziek in onze tijd brengt de verlangens van mensen onder woorden. Daar sluit het evangelie op aan.’

Maar hoe breng je dit over op mensen die niks met de vorm van muziek hebben of tegen de verpakking aanlopen?
‘Ik ben natuurlijk de laatste die iemand iets wil opleggen. Als mensen genoeg hebben aan ander vormen of alleen aan christelijke muziek, is dat helemaal oké. Misschien nog wel beter, ik weet het ook niet. Maar ik ben ervan overtuigd – ook in mijn bediening als predikant in de stad – dat popmuziek zo’n deel uitmaakt van de hele leefwereld en taal van mensen, dat het één van de communicatiemiddelen voor het evangelie is. Het boort een diepe laag in ons mens-zijn aan. Ik kan me gewoon niet voorstellen dat ik zonder zou kunnen. In mijn denken over hoe we als kerk present zijn in de samenleving en aansluiting kunnen vinden bij mensen, is muziek voor mij bijna vanzelfsprekend.’

‘Er zijn twee modellen om naar popmuziek te kijken. Het ene model is het zwart-wit schema: het is van God of van de duivel. Dat model wordt het vaakst gebruikt. Maar er is ook een ander model mogelijk: het model van de algemene genade. In de film Amadeus stelt de vrome Salieri de vraag hoe het kan dat die losbol van een Mozart zulke hemelse muziek maakt. Mijn antwoord zou zijn: dat heeft met algemene genade te maken. Ik ben ervan overtuigd dat  – met alle spanning die je in de wereld van popmuziek kunt vinden – muzikanten mogelijkheden aan het licht hebben gebracht die in de schepping zitten. Maar dat geldt niet alleen voor popmuziek, dat geldt voor het hele leven. In de kern zit dat in de theologie van Calvijn. Hij was altijd op zoek naar de vonken van God, ook in de heidense cultuur. Abraham Kuyper heeft dat natuurlijk verder uitgewerkt en mensen als Tim Keller in New York hebben dat ook gebruikt om in gesprek te zijn met de cultuur van vandaag. Volgens mij is dat nog steeds een heel vruchtbaar uitgangspunt.’

‘Dus ik ben kritisch op popmuziek; er zijn donkere kanten, er is muziek waar je beter helemaal niets mee te maken kunt hebben. Maar er is ook veel muziek die ik vanuit de algemene genade positief kan waarderen. En misschien heeft die muziek ook wel een functie gehad in de manier waarop God deze wereld leidt. Zo groot zou ik het ook nog wel durven zeggen. Maar nogmaals: we hebben misschien allemaal onze eigen roeping. Dit is waar ik me toe geroepen voel.’

Welk pleidooi voer je voor het gebruik van muziek in het jeugdwerk?
‘Laten we in ieder geval zuinig zijn op jongeren die muziek serieus nemen. Al die jaren dat ik iets heb geroepen over popmuziek, heb ik hen op het oog gehad. Ik wil hen laten ervaren dat hun liefde voor popmuziek niet alleen maar problematisch is. Dus kijk goed om je heen als je een groep jongeren voor je hebt en erken dat er grote verschillen zijn. Ik moet denken aan die zanger uit Zeeland, broeder Dieleman, een jongen die in de vrijgemaakte kerk is opgegroeid. Toen hij op zijn club zijn gave en liefde voor muziek ging delen, werd hij geconfronteerd met argwaan. Voor hem was dat een reden om de kerk te verlaten en zijn oprechte zoektocht buiten de kerk voort te zetten. Zo’n voorbeeld moet ons stimuleren om zuinig te zijn op de creativiteit die jongeren hebben. Ik zou zeggen: zoek naar een gebalanceerde visie en laat je niet verleiden door allerlei zwart-wit schema’s waarmee we jongeren in een mal duwen. Theologisch hebben we daar ook geen reden voor.’

‘Het lijkt me ook goed om jongeren met het oog op onze missionaire roeping gevoelig te laten zijn voor de cultuur waarin we leven. Wat is de taal waarmee we mensen kunnen bereiken en waarin we iets kunnen vertellen over het evangelie? Daar kan muziek geweldig bij helpen. Niet alleen muziek trouwens, maar ja, dat heb ik al gezegd.’

I





donderdag 17 september 2015

Interview over rijkdom en armoede in De Baarsjes

(Interview met Sjoerd Wielenga, voor het blad De Nieuwe Koers. Verschenen: september 2015)

www.denieuwekoers.nl
www.sjoerdwielenga.nl




'Ik wil me aansluiten bij mensen van vrede'

De Jeruzalemkerk staat middenin de Amsterdamse Baarsjes, een wijk waar armen en rijken hun leven leiden. Maar van een ontmoeting is geen sprake, constateert missionair gemeentepredikant en voormalig accountant Bas van der Graaf. Hij schreef het boek 'Leren leven in overvloed, over discipelschap, rijkdom en armoede.'

tekst Sjoerd Wielenga

Dames getooid met hoofddoeken, hipsters in skinny jeans en minder bedeelde autochtone Amsterdammers die naar André Hazes luisteren. Ze kruisen elkaars wegen in de Baarsjes, een wijk waar belhuizen, Turkse groentewinkeltjes, trendy woonwinkels en hippe koffiebarretjes naast elkaar gevestigd zijn. Maar elkaar spreken doen de verschillende bewoners nauwelijks, zegt de aan de Protestantse Jeruzalemkerk verbonden gereformeerde bondsdominee Bas van der Graaf. Hij heeft een werkkamer in de aan de kerk gelieerde diaconale ontmoetingsruimte Westerwijk. “Het plein rondom de kerk was jarenlang was een no go area. Maar de wijk beleefde een wederopstanding. Toen ik hier negen jaar geleden kwam werken, opende een buurtbewoner net een restaurantje om de wijk aantrekkelijker te maken. Inmiddels zijn er een stuk of acht van zulke tentjes, waar hoogopgeleide witte Amsterdammers met grote zonnebrillen op de terrassen zitten, ook op het plein bij de kerk. Op de bankjes van hetzelfde plein zitten de migranten en minder bedeelden. De buurt 'knapt op' van de nieuwe bewoners. Maar de twee groepen hebben geen contact met elkaar; ze leven volledig langs elkaar heen.”

De voedselbank, buurtmaaltijden en het kinderwerk in gebouw Westerwijk zijn gericht op mensen die buiten de boot dreigen te vallen. De gemeente van Van der Graaf telt zo'n vierhonderd zielen. En wat je vaker ziet in kerken in oude stadswijken, is ook in de Jeruzalemkerk aan de orde: de gemeente is een enclave met voornamelijk jonge, blanke, goed opgeleiden in een wijk met veel migranten en laag geschoolde autochtonen. “De voedselbank is gestart door een bijbelkring, maar verder is er weinig aansluiting tussen onze gemeenteleden en de armere wijkbewoners. De kloof wordt gevoeld, maar niet overbrugd. De diaconie van de Protestantse Kerk in Amsterdam doet veel voor hen, maar als hoogopgeleide, witte wijkkerk blijkt het niet mee te vallen om echt aansluiting bij hen te vinden. Het is moeilijker om vrijwilligers te vinden voor Westerwijk dan voor missionaire activiteiten voor Amsterdamse yuppen: culturele concerten, cultfilmavonden en zondagavondinterviews. De Jeruzalemkerk wil in beide groepen present zijn. We denken er steeds intensiever over na hoe we de kloof kunnen dichten.”

Kan dat of is dat een utopie?
“Het kan, maar je moet wel realistisch zijn. We moeten niet terug naar de optimistische maakbaarheidsgedachte van de bevrijdingstheologie uit de jaren tachtig, waarbij de kerk de structuren van  de samenleving moest veranderen. Diaconaat gaat niet over het oplossen van problemen, maar over het gestalte geven van de liefde van Jezus Christus. Diaconaat is geen hulpverlening, maar een teken van het Koninkrijk van God. Het is mooi dat klanten onze voedselbank anders beleven dan andere vestigingen, waar je alleen je pakketje komt ophalen. Hier krijg je ook koffie en een gesprek met een vrijwilliger. We geven aandacht aan de hele mens. Dat maakt echt verschil in leven van mensen! Een vrouw vertelde me dat ze zich echt gezien weet, als mens. Het is maar heel klein, maar het betekent veel.”

Ziet u dat als een glimp van Gods Koninkrijk?
“Ja, het is God er om te doen dat mensen rechtvaardig en menswaardig behandeld worden. Daar kun je grote woorden aan wijden, maar je ziet het in de kleine setting van een voedselbank. Laatst vroeg een dakloze man mij twintig cent voor onderdak en eten. Hij zei: 'Ik ben hier al heel de ochtend, maar iedereen zegt tegen me: ga weg jij. Niemand kijkt me aan.' Ik keek hem aan, gaf hem wat en we hadden een gesprekje. Er is een enorme kloof tussen onze levens. Maar het ergste vond hij dat hij niet gezien werd! Hij trok me uit mijn comfort zone.”

Veel mensen geven niets omdat ze vrezen dat het geld aan drugs besteed wordt. Of omdat ze zich geïntimideerd voelen. 
“De Japanse schrijver Endo beschrijft in zijn boek A Life of Jesus dat Jezus als timmerman weet hoe armoede en hard werken ruikt. Jezus wilde in de stank van armoede zijn. Dat raakt me wel. Er is niets romantisch aan armoede, het is echt lelijk. Het is een lastige stap om je daarmee te identificeren, maar Jezus deed het. Mijn vrouw werd eens met een niet-kerkelijke collega aangesproken door een zwerver. 'Nu even niet,' dacht ze. Maar haar collega nam alle tijd voor de man, die na verloop van tijd zijn hoofd letterlijk weer oprichtte. De collega werd een voorbeeld voor ons, sindsdien bejegenen wij daklozen anders. Beschamend eigenlijk dat een niet-christen ons hierin voorgaat.”

Gaat het mensen van buiten de kerk misschien juist wat makkelijker af?
“Die indruk heb ik wel. Ik ben heel vaak beschaamd over de wijze waarop niet-kerkelijken in alle stilte veel meer betekenen voor een betere wijk dan wij, christenen. Vroeger dacht ik dat de kerk daarin voorop moest lopen, maar nu denk ik soms: het is al heel mooi als we bij een project kunnen aansluiten. Jezus zegt dat we in een vreemde stad op zoek moeten naar mensen met vrede. Hier in de Baarsjes wonen echt veel mensen van vrede. Daar zou ik graag bij willen aansluiten.”

Zijn die projecten, niet geïnspireerd door het Evangelie, dan ook het Koninkrijk van God?
“Daar heb ik een sterk vermoeden van. God werkt gelukkig ook via deze mensen. Deze buurt was gestorven, maar er waren mensen – niet uit de kerk! – die geloofden in een wederopstanding. Wat waren dat voor mensen? Ze vonden het onrechtvaardig hoe de buurt eraantoe was. Ik gebruik bewust opstandingstaal, net als Tom Wright, die het geestelijke en aardse van het Koninkrijk dicht bij elkaar houdt. Soms loopt de kerk voorop in het bestrijden van sociaal onrecht. Maar soms ook anderen. Misschien moeten we dat niet tegen elkaar uitspelen. Daarom sprak tijdens de kerstnachtdienst in de Jeruzalemkerk een vrouw die klant was bij de voedselbank en nu andere mensen helpt om voor weinig geld gezond te eten. Ze is niet gelovig, maar ik vroeg haar omdat ze mooie dingen doet. We collecteerden voor haar project. Dat was een mooi moment, waar een kloof werd overbrugd. Het Evangelie klonk en de hele buurt – gemeenteleden, yuppen en voedselbankklanten – kwam samen. Dáár zoek ik naar.”

Familie worden
Hoe komt het dat niet-christenen, al dan niet met maakbaarheidsgedachten,ons voorgaan? Denken we te geestelijk om met zoiets aards als restaurantjes beginnen bezig te zijn?
“Veel christenen gaan voor het oplaadmoment van de kerkdienst op zondag. Maar tegelijk zie ik dat in Amsterdam Osdorp een diaconale gemeenschap leeft, waar de keukentafel de basis is voor wat ze doen. Ik begeleid deze pioniersplek van de Protestantse Kerk. Toen ik voor het eerst aan de keukentafel zat, dacht ik: dit is echt een voorbeeld van een gemeenschap waar van meet af aan een cultuur van discipelschap is ontwikkeld. Mijn eigen kerk zit dan nog erg in de gereformeerde traditie van 'hoor de preek, gaat heen en doe er wat mee'.”

Wat is daar mis mee?
“Een cultuur van discipelschap is een oefenplek waarin je je verbindt met elkaar. Dat je familie wordt en je werkelijk het leven gaat delen. In Osdorp proberen ze dat echt. Voor een kerk in de gereformeerde preektraditie is het een lastige stap om de preek écht in praktijk te brengen.”

De kerk moet meer 'geen woorden, maar daden' als motto hebben?
“Eigenlijk wel. Fijn dat mensen m'n preken mooi vinden, maar wat doen ze ermee? Is het echt genoeg? Ik zit nu in een discipelschap-groepje van onze gemeente dat eens per twee weken bijeen komt. We helpen elkaar met onze persoonlijke dilemma's. Dat was wennen, zo'n kijkje in elkaars privéleven. We worden echt gestimuleerd om te groeien in navolging van Jezus; je spreekt een goed voornemen uit en legt daarover de volgende keer verantwoording af. Zo concreet zijn, daar kan de kerk in groeien. Dat helpt ook om kloven te overbruggen; dan kom je erachter dat er in onszelf een kloof zit: tussen het Woord horen en je daden. We hebben allemaal best voldoende bijbelkennis om te weten wat ons te doen staat. Toch? Maar we brengen het zo lastig in praktijk. Ook als het gaat om ons geld en goed.”

Aan tafel
Onlangs verscheen in de Artios-boekenreeks De Graafs publicatie Leren leven in overvloed; over discipelschap en armoede. Het schrijfwerk was 'een hele exercitie', blikt De Graaf terug. “Ik werd flink met mezelf geconfronteerd. Ik kan veel ruimhartiger geven, dacht ik. Heb ik wel genoeg vertrouwen om mijn geld – dat mij door God is toevertrouwd – echt te investeren in het Koninkrijk? Met mijn vrouw heb ik opnieuw naar ons uitgavenpatroon gekeken. Maar ons ook afgevraagd: laten we mensen écht delen in ons leven? Zijn we eigenlijk wel gastvrij? Dan gaat het dus over je tafel, niet alleen over gireren naar goede doelen. Wie mogen er bij mij eten? Ik realiseerde me dat ik dan best op mezelf ben.”

Niet iedereen heeft de gave van de gastvrijheid. Hoe voorkom je dat discipelschap omslaat in activisme?
“Niet iedereen heeft dat talent, inderdaad, maar dat kan ook een excuus worden. Ik wilde geen moralistisch, maar ook geen vrijblijvend verhaal schrijven. Ik kwam uit bij de gezindheid van ons hart. Wat zijn je intenties? Je kunt alleen maar geven als je weet dat je leeft van genade en van de overvloed die God ons schenkt. Wij hoeven de wereld niet te verbeteren. Dat doet God. Maar je kunt wel als zijn dienaar meedoen. Dat geeft ontspannenheid. In 2 Korinthe 8 en 9 vertelt Paulus over de economie van het Koninkrijk: dat geven van wat je is toevertrouwd vreugde geeft. Het is zaliger te geven, dan te ontvangen. Maar juist doordat je geeft, ontvang je een hoop. Fascinerend. Dat geven goed doet, is universeel. Daarom is het ook mogelijk dat mensen die geen besef hebben van het Evangelie, ons hierin toch kunnen voorgaan. Jezus volgen is dus niet wereldvreemd, maar heeft alles te maken met het echte leven zoals het bedoeld is. Sterker nog, juist in rijkdom en armoede komt alles rond discipelschap samen. Want het gaat om de vraag waar je op vertrouwt en wat geluk geeft.”

Voordat u predikant werd, werkte u drie jaar als assistent-accountant op een accountantskantoor dat nu bij Deloitte hoort. U kent de wereld van het grote geld dus van binnenuit.
“Ik vluchtte niet weg uit de financiële wereld, maar ik vertrok omdat ik een roeping voelde om predikant te worden. Wat Joris Luyendijk in zijn boek Dit kan niet waar zijn over de financiële wereld schrijft, herken ik. Bij financiële instellingen heerst een amorele cultuur: moraal speelt geen rol. Christenen moeten zich veel meer uitspreken in dit debat, omdat de bijbelse noties een antwoord zijn op het morele gat dat Luyendijk constateert. Het bijbelse beeld is niet a-moreel, maar heel moreel: zoek naar gerechtigheid en zie om naar de zwakken. Maak de kloof tussen arm en rijk niet te groot. Het bijbelse verhaal over geld en gerechtigheid is zo gek nog niet. Het is een totaalplaatje waarin ons een morele richting wordt gewezen. Denk aan het verbod op het heffen van rente! En aan het jubeljaar, een geweldig ideaal. Jezus verwijst zelfs in zijn eerste openbare optreden naar wat Jesaja daarover heeft gezegd en Jesaja verwijst weer naar Leviticus. Het is dus onbestaanbaar dat economie amoreel is. Een christelijke vriend die bij een groot accountantskantoor werkt zei tegen me dat moreel denken hun einde zou betekenen. Wat voor hen telt is de ruimte van de wet. Gevolg: sommige grote bedrijven betalen nul procent belasting... Als christenen moeten we in het publieke debat met de woorden van Luyendijk zeggen: dit kan niet waar zijn! Ik bezin me daarom op een breder gesprek over dit thema, misschien uitlopend op een symposium in De Balie. Ik werd gevraagd om dit boek te schrijven en nu ben ik heel benieuwd of het spreken hierover voor mij – als theoloog met ervaring in de financiële wereld – een nieuwe roeping gaat worden.”

N.a.v. Ds. Bas van der Graaf: Leren leven in overvloed. Over discipelschap in rijkdom en armoede, Royal Jongbloed, € 12,50

Als hoogopgeleide, witte wijkkerk valt het niet mee om aansluiting te vinden

Fijn dat mensen m'n preken mooi vinden, maar wat doen ze ermee?


Hier in de Baarsjes wonen echt veel mensen van vrede. Daar zou ik graag bij willen aansluiten

donderdag 10 september 2015

Back to basics - Over het het jaarthema 2015/2016 van de Jeruzalemkerk

Inleiding op het jaarthema Back to basics - Op zoek naar eenvoudig christelijk leven

Als je erop gaat letten zie je het overal opduiken: het gevoel terug moeten naar meer eenvoud, naar de essentie, naar authenticiteit, naar duurzaamheid en haalbaarheid. Soms heeft daarbij het verlangen de boventoon, soms het besef van bittere noodzaak. Maar het idee dat we in veel opzichten 'back to basics' moeten is wijdverbreid.

Neem om te beginnen wat we in de samenleving zien gebeuren. Steeds meer mensen raken ervan overtuigd dat de overvloedige welvaart waarin we de afgelopen decennia in het westen geleefd hebben niet houdbaar zal zijn. De bronnen van de aarde zijn eenvoudigweg niet toereikend voor onze leefstijl en een flink deel van onze welvaart bleek te bestaan uit de lucht van veel te dure huizen. En nu steeds meer mensen op de vlucht slaan, door armoede en geweld, wordt het vermoeden alleen maar sterker: we zullen in de loop van de tijd met minder toe moeten. Tegelijkertijd zie je onder jongeren een nieuw verlangen groeien. Het verlangen dat het ook met minder kán. Een verlangen naar eerlijker en simpeler leven. Hier in De Baarsjes stikt het inmiddels van de winkeltjes en initiatieven om eerlijker, duurzamer en simpeler te eten, te drinken, te kleden en te wonen. Of het zo kán zal moeten blijken, maar het verlangen is er.

Maar ook in de kerk groeit het besef dat het in de toekomst eenvoudiger moet. Het kerkelijke instituut, zo zorgvuldig opgebouwd en opgetuigd, brokkelt in hoog tempo af en dreigt zelfs te gaan verdwijnen. De PKN is een bezinning begonnen op 'kerk in 2025' en de uitkomst is voor een deel wel zeker: over 10 jaar zullen er veel minder full time dominees zijn, het bestuursapparaat is verkleind en afgebouwd, veel kerkgebouwen zijn afgestoten en daarvoor in de plaats zijn huisgemeentes en pioniersplekken gekomen. Dat het simpeler moet is pure noodzaak, want de ontkerkelijking gaat door en de oude, trouwe generatie gaat langzaam wegvallen. En toch is er, tegelijkertijd, ook nieuw verlangen. Want zou deze ontwikkeling ons ook niet terug kunnen brengen bij de manier waarop de vroegste christenen kerk waren? Zit er ook niet heel veel kracht in kleine gemeenschappen, huisgemeenten en groepen? En zou de kerk zo niet weer een beweging kunnen worden in plaats van een instituut? Hoe dan ook: Arjan Plaisier, de scriba van de PKN, geeft kleur aan de bezinning door het geloof uit te spreken dat 'back to basics' een noodzaak maar ook een belofte inhoudt.

En wijzelf? Ben ik de enige die af en toe snakt naar een simpeler leven? Minder spullen, minder prikkels, minder o zo belangrijke dingen, minder informatie, minder aandachtsvelden .. ik kan er soms zo naar verlangen. Maar ook simpeler geloven: minder denken en meer gewoon doen, meer stilte en rust bij God, minder vergaderen en meer getuigen, dat soort dingen.

Wat mij betreft hebben we redenen genoeg om als Jeruzalemkerk een jaar aan de slag te gaan met het thema 'back to basics'. Als ondertitel kozen we voor: Op zoek naar een eenvoudig christelijk leven. Die ondertitel vonden we nodig omdat we weer een engelstalig jaarthema hebben, maar dat helaas niet letterlijk te vertalen is. Maar we hebben het ook nodig om de kern van onze zoektocht aan te geven. We gaan op zoek naar de basics van het bijbelse, christelijke geloof, in de hoop dat we daar persoonlijk en kerkelijk door kunnen veranderen en hopelijk ook nog wat overhouden om met de wereld te delen.


Om te beginnen gaan we dan maar eens lezen uit twee bijbelboeken die helemaal over back to basics gaan. De boeken Ezra en Nehemia gaan over de wederopbouw van Jeruzalem, van de tempel en van het leven in Israël ná een periode van ballingschap. Het zijn verhalen van realisme en hoop, maar vooral verhalen vol beloften dat terugkeer naar waar we vandaan kwamen nodig en mogelijk is. Het is een mooi thema, 'back to basics', dat door velen herkend wordt. Dat belooft wat!