dinsdag 23 september 2014

Een vertrouwd Luthers geluid

(Deze recensie verscheen op maandag 22 september 2014 in het Friesch Dagblad)

Tim Keller, predikant van Redeemer Presbyterian Church in New York, schrijft sneller dan de meesten van ons bij kunnen houden. Een jaar of zeven geleden vertelde één van de medewerkers van Redeemer me dat Keller de laatste jaren van zijn bediening wilde besteden aan schrijven. Liefst wilde hij de thema’s die in zijn preken telkens terugkomen breder uitwerken en zo breder bekend maken. Het ziet er naar uit dat dit gaat lukken, want het rijtje witte kaften in mijn kast begint indrukwekkend te worden. Maar nu is er een setje blauwe boeken, hetgeen doet vermoeden dat het hier om een ander genre gaat. En dat klopt ook: voor het eerst publiceert Keller nu een bijbelstudieboek en wel over de brief aan de Galaten.

Voor wie het werk van Keller kent is de keuze voor deze brief niet verrassend. In deze brief gaat het over een thema dat niet minder dan het hart van zijn preken en boeken vormt: het Evangelie van de genade tegenover alle vormen van moralisme en afgoderij. Interessant daarbij is dat Maarten Luther – één van Kellers belangrijkste leermeesters – ook een beroemd geworden commentaar schreef op die brief. En net als Luther gebruikt ook Keller de brief aan de Galaten om de kern van het Evangelie voor zijn eigen tijd onder woorden te brengen. 

Keller volgt in dit boek – Om te lezen, te leren, te leiden – de gedachten van Paulus op de voet. In dertien hoofdstukken legt hij verreweg de meeste verzen uit en brengt ze in gesprek met gedachten van mensen vandaag. Net als in zijn andere boeken is de stijl glashelder, zijn de voorbeelden aansprekend en is de boodschap kernachtig. Zoals altijd is hij zowel in gesprek met mensen binnen als buiten de kerk. Wie dit boek doorwerkt kan er zeker van zijn dat hij in alle toonaarden heeft gehoord wat een leven uit genade inhoudt. En waar Paulus in gesprek is met godsdienstige ideeën uit zíjn tijd, doet Keller dat met die uit de onze. Het zijn gesprekspartners die we uit zijn andere boeken inmiddels door en door kennen: het moralisme (de neiging om jezelf te redden door de wet te houden), het liberalisme (de neiging om jezelf te redden door vrij te zijn), de afgoden (geld, seks, macht) en de andere religies (die volgens Keller allemaal over zelfredzaamheid gaan). Tegenover dit alles presenteert Keller het Evangelie als de gulden middenweg en de enige boodschap die echt bevrijdt.

Eerlijk gezegd begon het in dit boek af en toe wel wat te kriebelen: klopt het allemaal niet té mooi bij Keller? Doe hij andere religies recht als hij schrijft ‘Religie en filosofie in zijn algemeenheid zeggen dat God en redding alleen beschikbaar zijn voor wie goed zijn.’? En is het echt waar dat het Evangelie altijd het juiste midden lijkt te zijn tussen andere opvattingen die dus allemaal te eenzijdig zijn? En wat dit laatste betreft: opvallend is dat Keller in een aanhangsel iets schrijft over het ‘nieuwe perspectief’ dat is ontstaan op het naleven van de wet. Hij doelt daar op een ontwikkeling in de uitleg van het Nieuwe Testament, waarin de met name door Luther sterk verbreide opvatting dat het Jodendom volgens het Nieuwe Testament wettisch en moralistisch is wordt gerelativeerd. Volgens de opvattingen van E.P. Sanders en de ook in Nederland inmiddels veelgelezen Tom Wright gaat het in de naleving van de wet niet zozeer om het verdienen van de genade maar om het bewaren van de nationale identiteit. Wie vanuit dat perspectief naar de Galatenbrief gaat kijken komt op zijn minst tot andere accenten en misschien wel andere conclusies dan Keller. Deze gaat wel serieus met hen in gesprek, maar duidelijk wordt dat hij zich de visie van Luther ten diepste niet laat ontfutselen. Dat roept toch de vraag op of in dit boek over Galaten Paulus aan het woord komt of toch vooral het beeld van Paulus dat Luther over hem had.

Deze vragen doen verder niets af aan het feit dat Keller een leesbaar en opbouwend boek schreef. Het gespreksgidsje, met handleiding voor de kringleider, is zeer bruikbaar. In onze gemeente gaan we er de komende maanden mee aan de slag, in preken en op kringen. Ik verwacht dat dit boek ons zal helpen om te groeien in de kennis van en het leven uit de genade van Christus. En zinnen als deze zullen daar zeker bij helpen: ‘Het geweldige en centrale fundament van de christelijke zekerheid is niet in hoeverre ons hart op God gericht is, maar hoe onwrikbaar vast zijn hart op ons gericht is. En als we gaan begrijpen dat we ‘door God gekend’ zijn, dan doen we er geen moeite voor om ons zelfbeeld op te vijzelen of voor Hem te verschijnen op grond van ons gedrag.’

Galaten – Om te lezen, te leren en te leiden, Tim Keller. Uitgeverij Van Wijnen. 16,95 euro


Galaten – gespreksgids, Tim Keller. 7,50 euro

dinsdag 16 september 2014

Marlene Dumas - The Image as Burden - Expositie Stedelijk Museum Amsterdam, 2014

Als kunstenaar ben ik geïnteresseerd in beelden’, zegt Marlene Dumas ergens in de catalogus van de tentoonstelling The Image as Burden (p. 61). Zo op het eerste gehoor een weinig verrassende opmerking, maar wie beter kijkt ontdekt dat dit een van de belangrijkste sleutels tot haar werk is. Alle schilderijen van Dumas zijn bewerkte beelden. Beelden uit de schilderkunst (Santa Lucia van Caravaggio), maar vooral ook beelden van onze tijd: foto’s en filmstills. Die beelden draagt de kunstenaar als een last met zich mee en vervolgens probeert ze ze zo te bewerken dat je er als kijker op een nieuwe manier in mee gesprek raakt. De kijker doet dus volop mee in het kunstwerk.

Om de kracht van de haar beelden te ervaren moet je ze trouwens wel in het echt zien. Levensgroot zijn ze vaak, met de bijzondere werking van haar kleurgebruik en penseelvoering. Mijn eerste kennismaking wás met het echte werk, tijdens de overrompelende expositie in het Stedelijk. De moeizame weg naar de betekenis van haar werk zoals David Goldblatt die beschrijft (hij leerde eerst afbeeldingen in catalogi kennen, p. 132) is mij dus bespaard gebleven. Deze eerste kennismaking maakte direct veel indruk op me, al wist ik niet zo goed waarom. Het lezen van de catalogus (en de prima teksten aan de muren) hebben me zeker verder geholpen. Ik zal daarom een paar keer naar deze teksten verwijzen.

Grote indruk maakte om te beginnen een klein doek van de dode Marilyn Monroe. 40 bij 50 cm meet het en het is gebaseerd op een autopsiefote van de in 1962 op 36-jarige leeftijd overleden stijlicoon. Zomaar opeens sta je heel dicht bij haar gezicht en in één klap besef je dat Dumas met dit portret een illusie ontmaskert.  De illusie van de door Monroe belichaamde schoonheid, die iconisch is geworden. De glamour van Holywood, maar ook van al die andere iconische beelden van schonen die ons omringen. ‘Verdwenen is de sprankeling, de aantrekkelijkheid, de onbezonnen jeugd’, lees ik (p. 141).  Dit dodenmasker – krijtwit, vlekkerig, ijskoud, dood – is een meditatie over vergankelijkheid. Een indrukwekkend memento mori dus. Maar wel –en dat grijpt me aan  - een memento mori zonder hoop.

Ook de serie Jesus Serene blijft me bij. 21 portretten van het gelaat van Jezus hangen, 7 horzontaal, 3 verticaal, bij elkaar. Sommige lijken op de klassieke beelden uit de schilderkunst, andere gezichten zijn veel hedendaagser. Heel verschillend zijn ze en dus wordt de vraag: Hoe zie ík Jezus? Wie is hij, wie is hij voor mij? Geen van de beelden geeft mij echter toegang tot zijn aanwezigheid. Er blijft iets van afstand en dat lijkt ook de bedoeling, getuige dit citaat van Dumas: ‘De gelaatsuitdrukkingen moesten een fysieke afwezigheid suggereren, alsof hij door je heen kijkt. Een gevoel van “Raak me niet aan.” En toch moest je je wel aangetrokken voelen tot deze man, ook al wilde hij je niet als vrouw of als materieel wezen.’ (p. 86). Dumas dwingt je, als 21e eeuwse kijker, dus tot een andere blijk maar ook tot een andere houding dan de schilders van de oude kerkelijke kunst. Die zochten een veel directere verbinding met Christus en wilden die bewerkstelligen bij de (devote) kijker. Die kans geeft Dumas haar kijkers niet en dat maakt haar werk zo indringend, maar ook zo complex.

In dat verband moet ik ook de levensgrote doeken van Jezus aan het kruis noemen. Dumas legt het moment vast waarop Jezus in de diepste godverlatenheid verkeert. De doeken tonen Jezus niet als het Lam van God dat de zonde van de wereld draagt, maar eerder als de bedrogen zoon, verlaten door zijn vader. In Solo zien we Jezus hangen tegen een lege, grauwe achtergrond, hoog boven de aarde. En op Gravità zien we allen de torso van Jezus, met zijn aan het kruis gespijkerde armen. De blik wordt getrokken naar de inktzwarte driehoek die tussen de armen en het hoofd te zien is. Dit is godverlatenheid! Fascinerend is, dat de beelden worden verbonden met een beeld van Phil Spector, die zich in de rechtbank moet verantwoorden voor moord; en met dat van Amy Winehouse, de zangeres die aan drank ten onder ging. De laatste twee portretten zijn klein, zeker in relatie tot de levensgrote die zijn voorbehouden aan Jezus, de Messias. Maar ook hun portretten getuigen van eenzaamheid, van verlatenheid. Godverlatenheid?

Marlene Dumas leert ons dus kijken naar de wereld zoals die is. Maar biedt haar werk ook iets overstijgends, biedt het ook hoop? Transcenderen haar beelden de beelden waarop ze gebaseerd zijn?  Mijn eerste neiging is daarop ontkennend te antwoorden. Dumas laat het leven zien zoals het is, niet zoals het zou kunnen of moeten zijn. Ze leert je kijken met andere ogen, maar waar je oog voor krijgt is: het lijden, de illusies, de dood.  Zelfs de Jezusbeelden verwijzen niet naar God (of het goddelijke), maar naar de condition humaine.  De diepste troost zit naar mijn idee in het mededogen waarmee Marlene Dumas zélf kijkt en weergeeft. Ze is geen meedogenloze, cynische beschouwer, maar een deelnemer die zich laat raken. En misschien is dat de hoogste troost die postmoderne kunst als deze kan bieden.


maandag 8 september 2014

Joseph Conrad - Heart of Darkness (1898)

Joseph Conrad – Heart of Darkness (1898)

Heart of Darkness is om te beginnen een scherpe kritiek op het Europese imperialisme. Op zijn tocht over de Congo-rivier observeert Marlow (Conrads alter ego) tal van uitwassen van het o zo nobele ideaal om beschaving in de wildernis te brengen. De belichaming van deze ontluistering is Kurtz, de multi-getalenteerde agent van het Central Station, die meer ivoor binnenbrengt dan wie ook. Zijn geheim blijkt te zijn dat hij ‘zichzelf lostrapte van de aarde’ (He kicked himself loose of the earth’). Dit houdt vooral in, dat hij zichzelf verbond met de locale bevolking, waarmee hij de beschaving achter zich liet en zich ging gedragen als een godheid die aan niemand rekenschap hoefde af te leggen. Met zijn retorische gaven betoverde hij velen, maar verloor hij uiteindelijk zichzelf. Zijn laatste woorden, ‘The horror! The horror!’ getuigen volgens Marlowe echter van zelfinzicht en dus van een moment van waarheid in het aangezicht van de dood. Kurtz, de ‘hollow man’ die de Übermensch heeft uitgehangen, komt tot het inzicht dat de mens in extreme omstandigheden tot het ergste in staat is.

Heart of Darkness gaat dus over veel meer dan kolonialisme. Het gaat over de condition humaine, over het dunne laagje beschaving en over hypocrisie. De kracht van dit korte verhaal is dat Conrad in een zeer compacte stijl, vanuit verschillende gezichtspunten, een zeer gelaagd beeld geeft van de mens in extreme omstandigheden. Als lezer word je meegenomen op een reis naar duisternis van je eigen hart. Daar wilden de eerste lezers van het verhaal nog niet aan (hen lukte het nog om zich de diepte van de aanklacht van het lijf te houden), maar de verschrikkingen van de 20e eeuw maken dat voor 21e eeuwse lezers onmogelijk. Francis Ford Coppola werkte het verhaal van Conrad om tot de hallucinerende film Apocalypse Now, waar de Amerikaanse soldaten in Vietnam op hún manier worden geconfronteerd met de horror, de horror. Een onvergetelijke film.


De horror zit in ons allemaal, laten we daar geen illusies over koesteren. Menselijk beschaving legt er hooguit een laagje vernis overheen. Om van de horror verlost te worden is een bovenmenselijke inspanning nodig. Conrad helpt me verstaan wat tegen die achtergrond de betekenis van het woord van Johannes  over Jezus is: ‘En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.’ (Johannes 1:5).

vrijdag 5 september 2014

Bijdrage aan het Theologisch Elftal, verschenen in Trouw op vrijdag 5 september 2014

Ophef rond een vrijwillig einde: het blijft nodig

“Wat je ziet in de euthanasiedebat is dat er telkens twee fundamentele waarden op elkaar bosten. Aan de ene kant die van de persoonlijke autonomie: het verlangen van mensen om zélf te kunnen beslissen, ook over hun levenseinde. Daar tegenover staat de waarde van de gemeenschap: de belangen, gevoelens en verantwoordelijkheden van de mensen om dit individu heen. Die botsing zie je bij deze twee cases van de Levenseindekliniek heel scherp naar voren komen.
Mensen die een wilsverklaring opstellen, doen dat in eerste instantie geïsoleerd. Ze schrijven op wat zíj willen. Dit is hún beslissing. En als ze dat hebben opgeschreven denken ze: ‘zo, nu is het geregeld’. Maar als het erop aankomt blijkt die autonomie toch een illusie te zijn. Je kunt honderd keer opgeschreven wat je wilt dat er later met je zal gebeuren, maar kom je uiteindelijk in de situatie dat die wilsbeschikking van toepassing wordt, dan zal de wetgever toch altijd nog zeggen: ‘dit moet eerst getoetst worden’. De artsen zullen nog steeds die hun eigen inschatting moeten maken. Het is onmogelijk om twintig jaar van tevoren te overzien wat de situatie zal zijn. Want er zullen altijd, hoe je het ook wendt of keert, andere mensen bij betrokken raken. Artsen, verpleegkundigen, familie. En die heb je als individu niet helemaal in eigen hand.
Euthanasie is geen zaak van het individu alleen. Elke keer als er euthanasie gepleegd wordt, is dat ook iets wat de gemeenschap aangaat. Daarom is het zo’n veelbesproken onderwerp op straat en in de media. Dit raakt de samenleving. We moeten euthanasie dus nadrukkelijk in dat verband blijven zien. Ik ken de details niet, maar het lijkt erop dat de Levenseindekliniek te veel aan de kant zijn gaan hangen van het individu. Ze zijn een soort belangengroep, en zoals elke belangengroep loopt die het gevaar zozeer de eigen mensen te willen dienen dat de zorgvuldig eronder lijdt.
Afgelopen week preekte ik uit Paulus’ brief aan de Efeziërs, het vierde hoofdstuk. Daarin gaat het over mondigheid. Het is de bedoeling, schrijft Paulus, dat gelovigen mondig worden, geestelijk volwassen. Frappant is dat de context waarin hij dit zegt heel nadrukkelijk gaat over de gemeenschap, waarin hij oproept elkaar vast te houden. Bij hem heeft mondigheid ook te maken met zorg voor de ander, met verantwoording kunnen afleggen aan elkaar. En natuurlijk aan God.
Hoe erg is een verpleeghuis? Is het een goede grond voor euthanasie? Ik vind het lastig hier een oordeel over te vellen. Ik las een reactie van iemand wiens vrouw al drie jaar in verpleeghuis zat tot ze overleed. Hij had daar vrede mee, zei hij. ‘Het is goed voor ons geweest. We moeten er niet zo bang voor zijn.’ Het is belangrijk dat we in gesprek blijven met elkaar. Het is niet genoeg dat je zegt: maar dit is nu eenmaal wat ík wil. Er zijn ook ervaringen van anderen waar we als gemeenschap naar moeten luisteren. Omdat we steeds op zoek zijn naar het antwoord op die ene hamvraag: wat is precies ondraaglijk lijden, en wie bepaalt dat? In een seculiere, geïndividualiseerde samenleving komen die vragen steeds meer op scherp te staan.
Iemand schrijft in een wilsverklaring dat hij later in geen geval naar een verpleeghuis wil. Twintig jaar later moet die persoon opgenomen worden in een verpleeghuis. Hij is inmiddels wilsonbekwaam. Lijdt hij ook ondraaglijk, zoals hij twintig jaar eerder zelf inschatte? Op dat moment moet je voor de beslissing tot euthanasie over te gaan, de keuze maken: naar wie luisteren we? De twintig jaar jongere versie van deze persoon? Of naar de omgeving, die op dit moment probeert in te schatten hoe ondraaglijk het lijden van de persoon in kwestie is? Ik kan daar natuurlijk geen absoluut antwoord op geven, maar in het algemeen ben ik toch geneigd de stem van de gemeenschap zwaar te laten meewegen.