vrijdag 5 september 2014

Bijdrage aan het Theologisch Elftal, verschenen in Trouw op vrijdag 5 september 2014

Ophef rond een vrijwillig einde: het blijft nodig

“Wat je ziet in de euthanasiedebat is dat er telkens twee fundamentele waarden op elkaar bosten. Aan de ene kant die van de persoonlijke autonomie: het verlangen van mensen om zélf te kunnen beslissen, ook over hun levenseinde. Daar tegenover staat de waarde van de gemeenschap: de belangen, gevoelens en verantwoordelijkheden van de mensen om dit individu heen. Die botsing zie je bij deze twee cases van de Levenseindekliniek heel scherp naar voren komen.
Mensen die een wilsverklaring opstellen, doen dat in eerste instantie geïsoleerd. Ze schrijven op wat zíj willen. Dit is hún beslissing. En als ze dat hebben opgeschreven denken ze: ‘zo, nu is het geregeld’. Maar als het erop aankomt blijkt die autonomie toch een illusie te zijn. Je kunt honderd keer opgeschreven wat je wilt dat er later met je zal gebeuren, maar kom je uiteindelijk in de situatie dat die wilsbeschikking van toepassing wordt, dan zal de wetgever toch altijd nog zeggen: ‘dit moet eerst getoetst worden’. De artsen zullen nog steeds die hun eigen inschatting moeten maken. Het is onmogelijk om twintig jaar van tevoren te overzien wat de situatie zal zijn. Want er zullen altijd, hoe je het ook wendt of keert, andere mensen bij betrokken raken. Artsen, verpleegkundigen, familie. En die heb je als individu niet helemaal in eigen hand.
Euthanasie is geen zaak van het individu alleen. Elke keer als er euthanasie gepleegd wordt, is dat ook iets wat de gemeenschap aangaat. Daarom is het zo’n veelbesproken onderwerp op straat en in de media. Dit raakt de samenleving. We moeten euthanasie dus nadrukkelijk in dat verband blijven zien. Ik ken de details niet, maar het lijkt erop dat de Levenseindekliniek te veel aan de kant zijn gaan hangen van het individu. Ze zijn een soort belangengroep, en zoals elke belangengroep loopt die het gevaar zozeer de eigen mensen te willen dienen dat de zorgvuldig eronder lijdt.
Afgelopen week preekte ik uit Paulus’ brief aan de Efeziërs, het vierde hoofdstuk. Daarin gaat het over mondigheid. Het is de bedoeling, schrijft Paulus, dat gelovigen mondig worden, geestelijk volwassen. Frappant is dat de context waarin hij dit zegt heel nadrukkelijk gaat over de gemeenschap, waarin hij oproept elkaar vast te houden. Bij hem heeft mondigheid ook te maken met zorg voor de ander, met verantwoording kunnen afleggen aan elkaar. En natuurlijk aan God.
Hoe erg is een verpleeghuis? Is het een goede grond voor euthanasie? Ik vind het lastig hier een oordeel over te vellen. Ik las een reactie van iemand wiens vrouw al drie jaar in verpleeghuis zat tot ze overleed. Hij had daar vrede mee, zei hij. ‘Het is goed voor ons geweest. We moeten er niet zo bang voor zijn.’ Het is belangrijk dat we in gesprek blijven met elkaar. Het is niet genoeg dat je zegt: maar dit is nu eenmaal wat ík wil. Er zijn ook ervaringen van anderen waar we als gemeenschap naar moeten luisteren. Omdat we steeds op zoek zijn naar het antwoord op die ene hamvraag: wat is precies ondraaglijk lijden, en wie bepaalt dat? In een seculiere, geïndividualiseerde samenleving komen die vragen steeds meer op scherp te staan.
Iemand schrijft in een wilsverklaring dat hij later in geen geval naar een verpleeghuis wil. Twintig jaar later moet die persoon opgenomen worden in een verpleeghuis. Hij is inmiddels wilsonbekwaam. Lijdt hij ook ondraaglijk, zoals hij twintig jaar eerder zelf inschatte? Op dat moment moet je voor de beslissing tot euthanasie over te gaan, de keuze maken: naar wie luisteren we? De twintig jaar jongere versie van deze persoon? Of naar de omgeving, die op dit moment probeert in te schatten hoe ondraaglijk het lijden van de persoon in kwestie is? Ik kan daar natuurlijk geen absoluut antwoord op geven, maar in het algemeen ben ik toch geneigd de stem van de gemeenschap zwaar te laten meewegen.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten