maandag 6 oktober 2014

Galaten 2:11-21 Een nieuwe, christelijke identiteit

Er is zojuist iets heel ingrijpends gebeurd, hiervoor in de kerk. Het was natuurlijk heel schattig, al die kindjes op het podium, maar wat daar gebeurde heeft grote gevolgen voor hun leven. Door jullie kinderen te laten dopen (of door haar een voorbereidende zegen te laten ontvangen) hebben jullie het verlangen uitgesproken dat jullie kind christen zal zijn en worden. Jullie kind heeft de christelijke identiteit gekregen -de Engelsen zeggen 'your child is christened' - en dat betekent nogal wat.

Wat betekent dat dan?  Nou, het is een diep bijbels besef dat de identiteit die wij door Jezus Christus krijgen al onze andere identiteiten overstijgt of zelfs de doodsteek geeft. Als ik even aan jullie kinderen denk: de meesten hebben de Nederlands identiteit, maar Emilia heeft ook de Braziliaanse; ze hebben de Amsterdamse identiteit, maar ook de Amstelveense; ze hebben een familie-identiteit en een mannelijke of een vrouwelijke. Allemaal dingen die identiteit van jullie kinderen zullen gaan bepalen. Maar het teken van de doop zegt - en daar gaat het ook over in het stukje dat we uit de Bijbel lazen - het feit dat ze christen zijn geeft ze een christelijke identiteit en overstijgt al die andere.

Dat is me natuurlijk nogal een uitspraak en ik hoop maar dat jullie je dat gerealiseerd hebben toen jullie besloten tot de doop of de zegen van jullie kleine, want kleiner kan ik het niet maken. De doop is wat in het Engels heet een 'identitymarker', die verwijst naar een radicale werkelijkheid die er onder ligt. En juist die woorden van Paulus maken dat duidelijk.
*Hoe spannend dat met die identiteiten maakt Paulus om te beginnen duidelijk door een herinnering op te halen aan een ruzie. (Ook zo kenmerkerkend: als het over identiteit gaat kan heel gemakkelijk ruzie ontstaan). Wat is het verhaal? Dit. Paulus had in de stad Antiochië - destijds een multiculturele stad waar ook een multiculturele kerk was ontstaan - een flinke aanvaring gehad met Petrus, die hier Kefas wordt genoemd. Kefas was één van de leerlingen van Jezus en hij was, net als Paulus, dus een geboren Jood.

Nu hoef ik denk ik niet uit te leggen dat de identiteit van het Joodse volk nogal sterk is. Dat is vandaag zo, maar dat was toen ook zo. Het leven met de thora en de joodse traditie was voor veel Joden absoluut identiteitsbepalend. Kwam je aan de traditie, aan de thora, dat kwam je aan hen. Hun joodse identiteit was hun leven en hun leven hing er vanaf.

Maar nu waren zowel Petrus als Paulus christen geworden, volgelingen van Jezus Christus. En in die overgang was iets heel heftigs gebeurd: ze waren tot de ontdekking gekomen dat Jezus, de Jóód Jezus, de hele Thora en daarmee de hele traditie had vervuld en daarmee als identiteitsbepaler buiten spel had gezet. Voortaan zou hun identiteit dus niet meer afhangen van de Joodse wet, maar alleen nog maar van hun geloof in Christus. En dat had allemaal heel concrete gevolgen. Bijvoorbeeld, dat de scheidslijn tussen Joden en heidenen was opgeheven. Waar Joden nooit aan tafel gingen met een (christen-) heiden, deden Paulus en Petrus dat wel. Alle nationale, raciale en religieuze identiteiten werden door de identiteit in Christus overstegen. Maar uit het verhaal dat Paulus ophaalt blijkt wel hoe ongelooflijk moeilijk het voor met name joods christenen is geweest om dat oude echt achter zich te laten. Petrus, die echt een voorloper was in het verkondigen van die nieuwe werkelijkheid, was op een bepaald moment toch weer even teruggeschrokken. Toen er namelijk een Joods-christelijke delegatie uit Jeruzalem kwam, was hij opeens gestopt samen eten met heidenen, uit angst voor hun oordeel. En Paulus zegt daarover: daarmee maakte hij maar niet een foutje, nee daarmee handelde hij hypcriet en verduisterde hij het zich op wat nou juist zo bevrijdend is van die christelijke identiteit. In elk geval is het voor Paulus een goede reden om nog eens heel kernachtig uit te leggen wat de christelijke identiteit inhoudt.



*Wat houdt een christelijke identiteit in? Korter dan Paulus het zegt in vers 19 en 20 kan ik het niet zeggen: 'Met Christus ben ik gekruisigd: ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij. Mijn leven hier op aarde leef ik in het geloof in de Zoon van God.' De BGT verwoordt dat nog kernachtiger: 'Christus is voor ons gestorven aan het kruis. En met hem is ons oude ik gestorven. We zijn nieuwe mensen geworden.'

Probeer het je even voor te stellen. Daar hangt een man aan een kruis. Zijn naam is Jezus. 1981 jaar geleden, 4583 autokilometers van Amsterdam. Hij is door Joden overgeleverd in de handen van heidense overheersers. Schuldig is hij niet, maar toch moet hij sterven. En hij sterft. Wat hebben wij daar mee te maken, kun je je afvragen? Dat hangt er vanaf, zegt Paulus. Ík gelóóf namelijk in die Jezus. In zijn woorden, in wat hij deed en zelfs in zijn dood. Ik geloof dat ik - of liever: mijn oude ik, mijn op allerlei manieren verwrongen identiteit - dat ik toen met hem mééstierf. En toen dat gebeurde stierven ook alle manieren die ik en anderen hadden bedacht of geloofd om ons oude ik te redden. Lang heb ik geloofd dat mijn Joodzijn me zou redden, maar die overtuiging is daar aan dat kruis doodgegaan. Net als alle pogingen die ik deed door gehoorzaamheid aan de Thora een goed mens te worden. Ook dood. Einde oefening. Dat hele oude ik van mij, met al dat streven en zwoegen, ging daar dood met Jezus.

Maar daar is het niet bij gebleven. Want Jezus bleef niet dood, hij stond óp uit de dood. En toen híj opstond, mocht ik óók opstaan, mét hem, met een nieuw ik, een nieuwe identiteit. Een nieuw ik dat zichzelf niet hoeft te bewijzen, maar dat genoeg heeft aan Jezus. Dat gevúld is mét Jezus en steeds meer gevuld wórdt dóór Jezus. Alle energie die ik vroeger in mijn Joodse identiteit stopte, stop ik nu in het geloof in de Zoon. Niet om daar nog iets mee te presteren of te verdienen, maar omdat hij mij heeft liefgehad en zijn leven prijsgaf voor mij. Ik vind mij identiteit ook daadwerkelijk in hem!


*Dit is wat Paulus dus over christelijke identiteit zegt tegen de joodse- en heidense christenen uit zijn tijd. Wat zou dat voor óns betekenen? In elk geval drie dingen.

Om te beginnen moeten we beseffen dat de woorden die Paulus hier gebruikt in zijn tijd ook werden gebruikt tijdens doopplechtigheden. In die doop gingen mensen helemaal kopje onder (of ze dat met hun kinderen deden weten we niet zeker, maar is niet onwaarschijnlijk). Op het moment dat onder water gingen klonken er woorden als: met Christus ben je gestorven en begraven. En als ze weer boven water kwamen hoorden ze: met Christus ben je opgestaan in een nieuw leven. Nu hebben wij vanmorgen, uit praktische overwegingen, wat minder water gebruikt, maar het is belangrijk om te beseffen dít ook vanmorgen gesymboliseerd werd: dat jullie, met jullie kinderen zijn gestorven, begraven en opgestaan in hem of dat je daartoe wordt uitgenodigd. Dat dus ook van jullie en je kinderen mag gelden wat die BGT zo prachtig recht op het hart af zegt: 'En met hem is ons oude ik gestorven. We zijn nieuwe mensen geworden.' Dat is waar de doop van vanmorgen van getuigt en ons steeds weer aan zal herinneren. Zo radicaal.

Het tweede is, dat jullie kinderen hiermee wel voor het leven getekend zijn (zelfs door die zegen) en dat ze daarmee in levenslang in een identiteitstrijd en soms zelfs identiteitscrisis zullen komen. Iemand voor dat een levenslange realiteit was, was de Japanse schrijver Shusako Endo. Endo werd geboren in de Japanse cultuur waar het boeddisme alomtegenwoordig was. Rond zijn 10e bekeerde zijn moeder zich, onder invloed van haar zuster, toch het christelijk geloof en ze besloot Shusako ook te laten dopen. Zo groeide hij op als christen en bleef daar tot aan zijn dood trouw aan. Maar zijn leven lang heeft Endo geworsteld met zijn identiteit en daar in zijn romans en verhalen ook steeds over geschreven. Naar het boeddhisme kon en wilde hij niet meer terug, maar toch was het nog steeds wel een stukje van zijn identiteit. Natuurlijk bleef hij Japanner, maar veel Japanners geloofden dat de Japanse cultuur als een moeras was, waar de boom van het christendom misschien wel even zou kunnen opschieten en bloeien, maar uiteindelijk door verrotte wortels zou omvallen. Dat beeld heeft Endo zijn leven lang beziggehouden. Nu is dat Japan, maar ik denk dat ook voor ons geldt dat de doop ons in een identiteitscrisis brengt. Ik merk dat aan degenen die zich in de afgelopen paar jaar lieten dopen nadat ze tot geloof kwamen. Maar het zal ook gelden voor ons en onze kinderen, zeker in een cultuur waar allerlei afgoden zulke sterke identitymarkers zijn. Het lijkt me goed dat onder ogen te zien en daar in geloof een weg in te zoeken.

En tenslotte dit. Ons jaarthema dit jaar is: Comort and challenge. Waar vinden we geborgenheid in, wat daagt ons uit. Nou, over de geborgenheid had ik het net: je mag geloven dat je met Christus bent gekruisigd en met en voor hem leeft. Maar de uitdaging is om daadwerkelijk vanuit die identiteit te leven. Dat is waar het om gaat in geloofsopvoeding, maar ook op al die momenten waarop we elkaar aanmoedigen als christen te leven. Dat dat nauw luistert bewijst het optreden van Kefas: hij wist dat hij in Christus een nieuwe identiteit had gekregen, maar toen er Joodse-christenen kwamen zocht hij zijn geborgenheid in die oude, die allang dood was. Als dat zelfs Kefas overkwam zal het ook ons wel eens gebeuren. Niet erg, als we er maar van leren en ons weer omkeren. Daar helpt Galaten 2 bij.

*'Want Christus is voor ons gestorven aan het kruis. En met hem is ons oude ik gestorven. We zijn nieuwe mensen geworden.' Is dat ook onze identiteit?

Galaten 1:10 -2:10 Het Evangelie voor heidenen. Klopt dat wel?

In de jaren tachtig ontstond bij de achterband van de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) een enorm heftige discussie. De aanleiding was een nieuwe geloofsbelijdenis, van één van de partnerkerken, in Indonesië. De door de GZB uitgezonden theoloog Bas Plaisier had meegeschreven aan een nieuwe geloofsbelijdenis voor de Torajakerk en schreef vervolgens in het clubblad een aantal toelichtende artikelen.

In die artikelen legde hij vooral uit waarom het nodig was geweest om tot zo'n nieuwe belijdenis te komen. Het punt was namelijk, dat belijdenissen die de zendelingen ooit vanuit Nederland hadden meegenomen geen antwoord gaven op een aantal vragen die juist in de Indonesische cultuur centraal stonden. Uiteraard ging dat over de verhouding met de Islam, verreweg de grootste religie in Indonesië, maar óók, en dat was nog spannender, de traditionele voorouderverering. In Indonesië is het geloof in de onsterfelijke ziel heel wijdverbreid. Mensen hebben een diep geloof in de ziel die zich na de dood in een soort tussengebied ophoudt, maar waar de levenden ook mee in contact kunnen komen. En ook als mensen christen werden, bleven ze delen van dat geloof aanhangen.

Welnu, die nieuwe geloofsbelijdenis benadrukte heel sterk dat het geloof in de onsterfelijke ziel eigenlijk helemaal niet Bijbels is en dat de dingen die daarover in de oude belijdenissen stonden meer door het Griekse filosofische denken dan door de bijbel waren geïnspireerd. Maar vooral werd nu alle nadruk gelegd op de wederkomst van Christen en opstanding der doden, als tegenwicht voor het de verering van de zielen.

In Indonesië was men blij met deze belijdenis, maar in Néderland brak echt een onweer uit. Een paar predikanten namen het voortouw om luid en duidelijk te verkondigen dat Plaisier veel te veel tegemoet was gekomen aan de Indonesische cultuur en daarom de gereformeerde leer verkwanselt had. En natuurlijk werd hem ook verweten dat hij onder een hoedje speelde met moderne theologen, die de cultuur ook veel te serieus hadden genomen. Kortom: die nieuwe belijdenis was véél te ver gegaan, volgens de bezwaarden.


*Ik moest aan deze discussie terugdenken toen ik deze week met Galaten 1 en 2 bezig was. Paulus verdedigt zich hier met hart en ziel tegen christenen met een Joodse achtergrond die hem verwijten dat hij het evangelie veel te veel heeft aangepast aan de heidenen aan wie hij het verkondigt. Tom Wright gebruikt daarvoor de woorden 'pleasen' en 'te comfortabel'. En inderdaad, die indruk zou je kunnen krijgen, omdat Paulus een reeks zaken die voor het Jodendom identiteitsbepalend zijn voor heidenen als niet langer relevant beschouwde. We moeten dan denken aan zaken als: feestdagen, spijswetten en besnijdenis. Paulus verkondigde in alle toonaarden wat hij in 2:4 kort samenvat: wij hebben in Christus vrijheid ontvangen en mogen elkaar dus niet meer tot slaven van de wet maken. Hoe verweert Paulus zich alle verwijten? Dat doet hij op 2 manieren.



*Om te beginnen gaat hij heel persoonlijk vertellen hoe hij tot zijn roeping om het evangelie te verkondigen is gekomen. Aan de hand dáárvan kan hij heel goed duidelijk maken, dat hij er absoluut niet opuit is om wie ook maar te behagen. En eerlijk is eerlijk: het is een bijzonder verhaal.

Paulus begint ermee om te halen hoe hij vroeger, als geboren en getogen Jood, geleefd en geloofd had. Hij had het bepaald niet licht opgenomen, maar was fanatiek geweest in zijn gehoorzaamheid. 'Ik leefde de Joodse wetten héél wat strikter na dan velen van mijn generatie en zette mij vol overgave in voor de tradities van ons voorgeslacht.' Hij was dus een serieus mannetje en de kans dat hij zich zou bekeren tot een comfortabele vorm van christendom was niet zo heel groot.

Nee, zegt hij dan ook, wat er gebeurd is is dit: God heeft mij geroepen, in genade en zijn Zoon Jezus in mij geopenbaard. En in een adem door gaf hij mij de opdracht om Jezus te gaan verkondigen aan de heidenen. Eigenlijk wist hij zich niet goed raad met deze openbaring, maar hij besloot om er ook maar geen raad over te vragen bij anderen, maar zich drie jaar terug te trekken in de woestijn. Daar zou hij, in voortdurend gesprek met Jezus die hem had geroepen, hopelijk tot inzichten komen die hij nodig had voor zijn nieuwe roeping. En hij gelooft dat dit ook gebeurde.


*Paulus vertelt dus hoe God zelf hem op spoor gezet heeft naar de heiden en hoe hij zelf zo ook veranderde. Met dit persoonlijke levensverhaal onderstreept hij dat hij het evangelie voor de heidenen niet zelf bedacht heeft, maar dat het hem is geopenbaard.

Maar ja, iedereen kan wel zeggen dat God zich heel persoonlijk aan hem heeft geopenbaard, maar hoe controleer je dat? Nou, dat is dus ook het sterke van Paulus' verhaal, want na drie jaar is hij naar Jeruzalem gegaan om zijn nieuw verworven inzichten voor te leggen aan wat toen de leiders van de kerk waren. Twee weken lang is hij bij Petrus geweest en ook had hij contact met Jacobus, de broer van Jezus, die de leider was van de gemeente in Jeruzalem. En blijkbaar heeft niemand van hem gezegd dat zijn overtuigingen niet klopte. Nou, vervolgens is hij gaan reizen en preken en telkens als hij in christelijke gemeenten kwam prezen mensen God om wat ze van hem hoorde. En tenslotte is Paulus, 14 jaar na zijn bekering, nóg een keer naar Jeruzalem gegaan, om daar in besloten kring het evangelie zoals hij dat al die jaren aan de heidenen had verkondigd  ter beoordeling voor te leggen. En opnieuw had niemand hem ook maar iets verweten, zelfs niet dat hij zijn medewerker Titus niet had laten besnijden om de gevoeligheden bij de Joden weg te nemen. (Opvallen detail: in een eerdere fase had hij dat bij Timotheus nog wel laten doen, dus Paulus was nog verder gegroeid in zijn inzichten).

Nou ja, aan het eind van dit hele verhaal hadden Jacobus, Petrus en Johannes die 'de steunpilaren van de vroege kerk waren' geconcludeerd dat Paulus inderdaad door Christus zelf tot een bijzondere taak geroepen was. Ze hadden erkend dat al die beslissingen om heidenen geen lasten uit de Joodse traditie op te leggen waren ingegeven door de Geest van God. En zo waren ze tot een hartelijke taakverdeling gekomen: Paulus zou de heidenen bedienen, en zij zouden zich meer ontfermen over de christenen met een Joodse achtergrond. En dat alles in het besef dat het één gemeente is!
*Wat léren wij hier nu van voor onze situatie. Ik noem drie dingen die we kunnen meenemen.

Om te beginnen leert dit gedeelte ons, dat de boodschap van Jezus in verschillende contexten steeds weer nieuwe accenten krijgt. Wat er met die geloofsbelijdenis in Indonesië gebeurde, gebeurde ook voortdurend met Paulus. Telkens kwam hij, samen met de mensen in de vroege kerk, voor de vraag te staan wat in déze cultuur, voor déze mensen, de kern van het Evangelie was. En één ding is voor Paulus blijkbaar leidend geweest: het evangelie is een boodschap van bevrijding. Jezus maakt ons vrij. En dus moeten we ons verzetten tegen alles wat ons weer tot slaaf dreigt te maken, of dat nu van de Joodse of van de heidense kant komt. Het is dus niet vreemd dat allerlei dingen die in een bepaalde cultuur of traditie vanzelfsprekend zijn door het evangelie in een ander licht komen te staan of zelfs achtergelaten moeten worden. Een beetje concreter gezegd: we moeten er niet raar van opkijken, dat het evangelies zoals we dat in Amsterdam verkondigen net een wat andere accenten heeft dan in Hendrik-Ido Ambacht. De kern is wel hetzelfde, maar die dingen die we verder belangrijk vinden kunnen verschillen. En dus is het belangrijk als we in de kerk bijvoorbeeld leren zeggen: we geloven dat jij bediening hebt voor de stad en jij voor het dorp; dat jij je toelegt op de heidenen en jij op degenen die al binnen zijn. Verschillende accenten, maar het is één bediening.

Het tweede wat dit gedeelte ons doet vermoeden is, dat ons geloofsleven, net als dat van Paulus, in beweging is. Hopelijk gaat het er niet zo heftig aan toe als in zíjn leven, maar ook in ons leven kunnen dingen echt heel erg veranderen. Sommigen van ons hebben een behoorlijk drastische bekering meegemaakt, bijna zoals Paulus, terwijl anderen in een heel langdurig proces toch ook anders zijn gaan geloven dan vroeger. Soms voel je je daar volmaakt rustig en kalm bij, maar soms word je er ook op bevraagd door anderen of door de stem van je eigen geweten. En ik dacht: wat is het goed, om net als Paulus, je eigen levensverhaal te vertellen in het licht van wat je hebt ontdekt en ontvangen van het evangelie. Als je op een kring zit, zou dat een mooie avond kunnen opleveren: gewoon aan elkaar vertellen hoe dat is gegaan. Hoe Jezus in je leven kwam (of juist nog niet) en wat er toen allemaal veranderde. Je zou het ook kunnen opschrijven of opnemen op een film. Hoe je ook doet: voor Paulus was het een goede manier om naar zichzelf en anderen toe te verantwoorden hoe hij tot zijn visie op het evangelie was gekomen. Denk er eens over.

En dan tenslotte: wees bereid om je visie voor te leggen aan mensen met geestelijk gezag in de gemeente. Beschouw je levensverhaal dus niet als jouw verhaal waar verder niemand iets van hoeft te vinden, maar vraag daar juist naar. Dat heeft natuurlijk iets heel kwetsbaars, zoals ik pas ook ervoer in de uitzending met Andries Knevel. Maar hopelijk zul je ervaren wat ik ook ervoer: dat heel veel mensen mijn verhaal herkenden en ook érkenden. Dat was voor mij eigenlijk de grote bemoediging in de weken erna. Als het goed is, is de christelijke gemeenschap een ruimte waarin we naar elkaar verantwoording kunnen afleggen van de weg die wij zijn gegaan met God en van de dingen die we onderweg leerden. Accountablity noemen ze dat in het Engels, dat je je open durft te stellen voor het oordeel van de ander en zo verantwoordelijk wordt voor je eigen leven.  Alleen als we zo open naar elkaar durven worden kunnen we ook groeien en worden bevestigd in de weg die we gaan. Ik hoop ontzettend dat onze kerk zo'n gemeenschap is. En in elk geval hoop dat ik dat iedereen hier zo'n groepje heeft waar hij zijn levensverhaal kan voorleggen, net als Paulus.



*Het evangelie voor de heidenen. Klopt dat wel? Dat was het thema van deze preek. Een spannend thema, zoveel is hopelijk wel duidelijk geworden. Maar Paulus verzekert ons: het klopt écht, ook als dat op het eerste gezicht niet zo lijkt. Want het evangelie van de vrijheid in Jezus Christus is bedoeld voor heidenen en Joden, voor mensen uit alle culturen en van alle talen. En hoe spannend wij dat ook vinden, de Geest van God wil ons weg wijzen, in elke tijd opnieuw.

Galaten 1: 1-9 Comfort and Challenge


Het begon me de laatste tijd op te vallen dat in boeken en artikelen over geloof steeds vaker de uitdrukking 'comfort and challenge' werd gebruikt. Comfort and challenge, ik vertaal het maar even als 'geborgenheid en uitdaging'. 

Ik las de uitdrukking bijvoorbeeld in Oefenruimte van Sake Stoppels. In dit boek constateert Stoppels dat het voor kerken en gemeenten vaak heel lastig is om de balans tussen geborgenheid en uitdaging te bewaren. Nogal wat kerken hebben een cultuur gekregen die vooral is gericht op vertrouwdheid, warmte en laagdrempeligheid. Mensen kunnen zich snel thuis voelen, maar echt uitgedaagd om geestelijk te groeien worden ze er niet. Andere kerken dagen mensen juist enorm uit en stimuleren ze om vertrouwde grenzen over te gaan en uit de comfortzone te komen; maar zij lopen weer het gevaar dat mensen geen rust meer vinden in het geloof. 

In de Jeruzalemkerk zijn we sinds een jaar of 6 bezig een gemeenschap van leerlingen van Jezus te vormen. Discipelschap noemen we dat. In die 6 jaar zijn we vaak tegen de spanning 'comfort and challenge' aangelopen. Sommigen voelden zich eigenlijk niet voldoende uitgedaagd om te groeien als leerling van Jezus, terwijl anderen juist het gevoel hadden dat het wel een beetje minder mocht. Voor sommigen is de gemeente vooral de veilige thuishaven vanúit een hectische wereld, voor anderen de uitvalbasis voor het leven ín die wereld. 

Tijdens de gemeentedagen van de Jeruzalemkerk hadden we een gesprek over deze dingen. Toen ik op een bepaald moment de uitdrukking 'comfort and challenge' gebruikte bleek deze veel herkenning op te roepen en tijdens de rest van het weekend steeds terug te komen. Blijkbaar was er een snaar geraakt. Langzaam groeide het besef dat het goed zou zijn hier eens wat langer mee bezig te zijn. Uiteindelijk besloten we om er het jaarthema voor 2014/15 van te maken. 

Ik hoop van harte dat dit jaarthema ons zal helpen om een goede balans te vinden, zodat de Jeruzalemkerk meer en meer een plek zal zijn van comfort én challenge, geborgenheid én uitdaging. Volgens Sake Stoppels, die onze gemeente als een van de 10 voorbeelden noemt, slaat in de Jeruzalemkerk de balans duidelijk door naar de kant van comfort. Of dat zo is en wat dat dan betekent gaan we hopelijk ontdekken komen seizoen. Daar ligt in elk geval een uitdaging!

*In Paulus' brief aan de Galaten komt het thema comfort and challenge op een heel bepaalde manier ook steeds aan de orde. De kern van de brief wordt gevormd door de vraag wat genade nu eigenlijk betekent en of genade geen zorgeloze mensen maakt. Dat zit zo.

Volgens de eerste 5 verzen van deze brief gaat het in de genade die God ons bewijst om niets minder dan radicale bevrijding van zonde en kwaad. Genade is namelijk niets minder dan geborgenheid bij Jezus Christus, die, zoals we in vers 4 lezen, 'zichzelf gegeven heeft voor onze zonden om ons te bevrijden uit deze door het kwaad beheerste wereld.' Aan de ene kant zit hier de erkenning achter dat het kwaad zo diep in ons zit dat we er onszelf nooit van kunnen bevrijden. Als we onszelf moeten redden lopen we hopeloos vast. Maar Jezus heeft zichzelf voor ons overgeven. Vóór ons, staat er. Letterlijk: namens of in plaats van. Het offer dat Jezus bracht was plaatsvervangend en daarom is het een reddend offer. Hij deed wat wij niet konden opbrengen en niet voor elkaar kunnen krijgen. Tim Keller beschrijft het zo: 'Jezus deed alles wat wij hadden móeten doen, in onze plaats, dus als hij onze redder wordt, zijn wij volkomen vrij van straf en veroordeling.'

En God de Vader, zegt Paulus in het vers ervoor, heeft dit offer aanvaard als meer dan voldoende. Dat blijkt uit twee dingen. Volgens vers 1 blijkt het uit het feit dat God Jezus opwekte uit de dood. Maar het blijkt ook hieruit dat God ieder die zich aan Jezus Christus toevertrouwt 'genade en vrede' geeft (vers 3). Genade en vrede, dat is in de bijbel de diepste uitdrukking voor een leven in geborgenheid, in comfort dus. Genade en vrede door het bijzondere offer van Jezus.
*Comfort, geborgenheid, is volgens deze paar verzen dus dat je je leven gered weet door wat Jezus voor je deed. Daar gaan we het de komende weken zeker nog vaker over hebben, maar op deze startzondag stel ik de simpele vraag: is het ook onze overtuiging dat we door Jezus in genade en vrede geborgen mogen zijn? Dat lijkt misschien een overbodige vraag, maar dat is het niet. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat je jezelf zo slecht en zondig voelt dat je denkt: die genade en vrede kunnen nooit voor mij gelden. Het kan ook zo zijn dat je zo gewend bent je eigen boontjes te doppen dat je het gewoon moeilijk vindt om te geloven dat een ander dat voor jou zou willen doen. Of het kan simpelweg zo zijn dat het niet voelt, die genade en de vrede en dat je daarom je twijfels hebt. Dus daarom die vraag: hoe geborgen weet en voel je je? Maar ik zeg er meteen wel bij: je mág echt geloven, dat als je gelooft in Jezus, je geborgen bent, in leven en dood.

*Nu voelen we allemaal wel aan dat het idee wat de apostel over genade heeft nogal radicaal is. Het is nogal wat om te geloven dat je op grond van wat een ander voor je gedaan heeft helemaal vrij zou zijn van het kwaad. In elk geval roept dat de vraag op: ja, maar moeten wij dan niets meer doen? Worden wij dan nergens meer toe uitgedaagd? Word je daar niet ontzettend lui en zorgeloos van?

Dat was een vraag die in elk geval in de dagen van Paulus veelvuldig gesteld werd, met name door christenen met een joodse achtergrond. Zij kwamen natuurlijk uit een achtergrond waarin het dóen, het doen van de Thora, van levensbelang was. En zij konden zich niet goed voorstellen dat christenzijn zou betekenen dat die Thora, die gehoorzaamheid, voortaan geen rol meer zou spelen. En dus begonnen zij hun medegelovigen uit te dagen om allerlei onderdelen van die wet (of van de joodse traditie) toch weer heel serieus te nemen. Je moet dan bijvoorbeeld denken aan dingen als besnijdenis, het houden van bepaalde feestdagen, voedselwetten, dat soort dingen. En eerlijk is eerlijk: het waren wel mensen die het geloof serieus namen, die op die manier geloofden te zullen groeien in het geloof. Het waren mensen die de challenge-kant van het geloof heel serieus namen.

En toch maakt Paulus gehakt van hun streven. Hij wordt er zelfs woedend over. Waarom? Omdat hij ervan overtuigd is dat dit tot moralisme zal leiden en de gemeente uiteindelijk het zicht op Gods genade zal ontnemen. Wat hier verkondigd wordt is een ánder evangelie, zegt hij vers 6 en 7, maar eigenlijk ís het geen evangelie, want je raakt er het zich op Christus door kwijt. Paulus is zo boos dat hij de valse predikers zelfs vervloekt.
*Al met al een heftig begin van deze brief, maar ik moet zeggen dat ik er wel blij mee ben. Nee, niet met die vervloekingen - dat laat ik liever aan collega Rikko Voorberg over, die schreef NRC Next dat we in de kerk meer moeten vloeken :). Nee, ik ben blij met de waarschuwing dat het zoeken naar uitdagingen in geloof en discipelschap heel gemakkelijk tot moralisme en wetticisme kunnen leiden. Ik ken verschillende boeken over discipelschap die naar mijn gevoel echt in die hoek zitten. Dat is waar we het komende seizoen in elk geval voor moeten waken, dat we onzelf en elkaar niet opzadelen met uitdagingen die de genade verduisteren.

Positiever gezegd: we zullen in het komende seizoen moeten ontdekken hoe we kunnen groeien in genade. Hoe we dus op een genadige manier uitgedaagd worden om uit onze comfortzone te komen. het gaat hier dus om de goede balans tussen geborgenheid én uitdaging, comfort ánd challenge.

Die balans is mogelijk wanneer we al ons vertrouwen stellen op Christus, die alles voor ons gedaan heeft wat wij niet konden. Bij hem mag je je geborgen weten, voor eeuwig en altijd, met al je tekorten en zonden. Maar juist vanuit die geborgenheid zal hij je aansporen om te veranderen en je leven te vernieuwen. En een nieuwe leven betekent dan dat 'Christus in je gestalte krijgt', zoals Paulus dat in hst. 4 zal noemen.

Zo gaan we vandaag beginnen aan een seizoen waarin comfort and challenge centraal zullen staan. Het kan bijna niet anders of hier zullen mooie dingen uit voortkomen.

dinsdag 23 september 2014

Een vertrouwd Luthers geluid

(Deze recensie verscheen op maandag 22 september 2014 in het Friesch Dagblad)

Tim Keller, predikant van Redeemer Presbyterian Church in New York, schrijft sneller dan de meesten van ons bij kunnen houden. Een jaar of zeven geleden vertelde één van de medewerkers van Redeemer me dat Keller de laatste jaren van zijn bediening wilde besteden aan schrijven. Liefst wilde hij de thema’s die in zijn preken telkens terugkomen breder uitwerken en zo breder bekend maken. Het ziet er naar uit dat dit gaat lukken, want het rijtje witte kaften in mijn kast begint indrukwekkend te worden. Maar nu is er een setje blauwe boeken, hetgeen doet vermoeden dat het hier om een ander genre gaat. En dat klopt ook: voor het eerst publiceert Keller nu een bijbelstudieboek en wel over de brief aan de Galaten.

Voor wie het werk van Keller kent is de keuze voor deze brief niet verrassend. In deze brief gaat het over een thema dat niet minder dan het hart van zijn preken en boeken vormt: het Evangelie van de genade tegenover alle vormen van moralisme en afgoderij. Interessant daarbij is dat Maarten Luther – één van Kellers belangrijkste leermeesters – ook een beroemd geworden commentaar schreef op die brief. En net als Luther gebruikt ook Keller de brief aan de Galaten om de kern van het Evangelie voor zijn eigen tijd onder woorden te brengen. 

Keller volgt in dit boek – Om te lezen, te leren, te leiden – de gedachten van Paulus op de voet. In dertien hoofdstukken legt hij verreweg de meeste verzen uit en brengt ze in gesprek met gedachten van mensen vandaag. Net als in zijn andere boeken is de stijl glashelder, zijn de voorbeelden aansprekend en is de boodschap kernachtig. Zoals altijd is hij zowel in gesprek met mensen binnen als buiten de kerk. Wie dit boek doorwerkt kan er zeker van zijn dat hij in alle toonaarden heeft gehoord wat een leven uit genade inhoudt. En waar Paulus in gesprek is met godsdienstige ideeën uit zíjn tijd, doet Keller dat met die uit de onze. Het zijn gesprekspartners die we uit zijn andere boeken inmiddels door en door kennen: het moralisme (de neiging om jezelf te redden door de wet te houden), het liberalisme (de neiging om jezelf te redden door vrij te zijn), de afgoden (geld, seks, macht) en de andere religies (die volgens Keller allemaal over zelfredzaamheid gaan). Tegenover dit alles presenteert Keller het Evangelie als de gulden middenweg en de enige boodschap die echt bevrijdt.

Eerlijk gezegd begon het in dit boek af en toe wel wat te kriebelen: klopt het allemaal niet té mooi bij Keller? Doe hij andere religies recht als hij schrijft ‘Religie en filosofie in zijn algemeenheid zeggen dat God en redding alleen beschikbaar zijn voor wie goed zijn.’? En is het echt waar dat het Evangelie altijd het juiste midden lijkt te zijn tussen andere opvattingen die dus allemaal te eenzijdig zijn? En wat dit laatste betreft: opvallend is dat Keller in een aanhangsel iets schrijft over het ‘nieuwe perspectief’ dat is ontstaan op het naleven van de wet. Hij doelt daar op een ontwikkeling in de uitleg van het Nieuwe Testament, waarin de met name door Luther sterk verbreide opvatting dat het Jodendom volgens het Nieuwe Testament wettisch en moralistisch is wordt gerelativeerd. Volgens de opvattingen van E.P. Sanders en de ook in Nederland inmiddels veelgelezen Tom Wright gaat het in de naleving van de wet niet zozeer om het verdienen van de genade maar om het bewaren van de nationale identiteit. Wie vanuit dat perspectief naar de Galatenbrief gaat kijken komt op zijn minst tot andere accenten en misschien wel andere conclusies dan Keller. Deze gaat wel serieus met hen in gesprek, maar duidelijk wordt dat hij zich de visie van Luther ten diepste niet laat ontfutselen. Dat roept toch de vraag op of in dit boek over Galaten Paulus aan het woord komt of toch vooral het beeld van Paulus dat Luther over hem had.

Deze vragen doen verder niets af aan het feit dat Keller een leesbaar en opbouwend boek schreef. Het gespreksgidsje, met handleiding voor de kringleider, is zeer bruikbaar. In onze gemeente gaan we er de komende maanden mee aan de slag, in preken en op kringen. Ik verwacht dat dit boek ons zal helpen om te groeien in de kennis van en het leven uit de genade van Christus. En zinnen als deze zullen daar zeker bij helpen: ‘Het geweldige en centrale fundament van de christelijke zekerheid is niet in hoeverre ons hart op God gericht is, maar hoe onwrikbaar vast zijn hart op ons gericht is. En als we gaan begrijpen dat we ‘door God gekend’ zijn, dan doen we er geen moeite voor om ons zelfbeeld op te vijzelen of voor Hem te verschijnen op grond van ons gedrag.’

Galaten – Om te lezen, te leren en te leiden, Tim Keller. Uitgeverij Van Wijnen. 16,95 euro


Galaten – gespreksgids, Tim Keller. 7,50 euro

dinsdag 16 september 2014

Marlene Dumas - The Image as Burden - Expositie Stedelijk Museum Amsterdam, 2014

Als kunstenaar ben ik geïnteresseerd in beelden’, zegt Marlene Dumas ergens in de catalogus van de tentoonstelling The Image as Burden (p. 61). Zo op het eerste gehoor een weinig verrassende opmerking, maar wie beter kijkt ontdekt dat dit een van de belangrijkste sleutels tot haar werk is. Alle schilderijen van Dumas zijn bewerkte beelden. Beelden uit de schilderkunst (Santa Lucia van Caravaggio), maar vooral ook beelden van onze tijd: foto’s en filmstills. Die beelden draagt de kunstenaar als een last met zich mee en vervolgens probeert ze ze zo te bewerken dat je er als kijker op een nieuwe manier in mee gesprek raakt. De kijker doet dus volop mee in het kunstwerk.

Om de kracht van de haar beelden te ervaren moet je ze trouwens wel in het echt zien. Levensgroot zijn ze vaak, met de bijzondere werking van haar kleurgebruik en penseelvoering. Mijn eerste kennismaking wás met het echte werk, tijdens de overrompelende expositie in het Stedelijk. De moeizame weg naar de betekenis van haar werk zoals David Goldblatt die beschrijft (hij leerde eerst afbeeldingen in catalogi kennen, p. 132) is mij dus bespaard gebleven. Deze eerste kennismaking maakte direct veel indruk op me, al wist ik niet zo goed waarom. Het lezen van de catalogus (en de prima teksten aan de muren) hebben me zeker verder geholpen. Ik zal daarom een paar keer naar deze teksten verwijzen.

Grote indruk maakte om te beginnen een klein doek van de dode Marilyn Monroe. 40 bij 50 cm meet het en het is gebaseerd op een autopsiefote van de in 1962 op 36-jarige leeftijd overleden stijlicoon. Zomaar opeens sta je heel dicht bij haar gezicht en in één klap besef je dat Dumas met dit portret een illusie ontmaskert.  De illusie van de door Monroe belichaamde schoonheid, die iconisch is geworden. De glamour van Holywood, maar ook van al die andere iconische beelden van schonen die ons omringen. ‘Verdwenen is de sprankeling, de aantrekkelijkheid, de onbezonnen jeugd’, lees ik (p. 141).  Dit dodenmasker – krijtwit, vlekkerig, ijskoud, dood – is een meditatie over vergankelijkheid. Een indrukwekkend memento mori dus. Maar wel –en dat grijpt me aan  - een memento mori zonder hoop.

Ook de serie Jesus Serene blijft me bij. 21 portretten van het gelaat van Jezus hangen, 7 horzontaal, 3 verticaal, bij elkaar. Sommige lijken op de klassieke beelden uit de schilderkunst, andere gezichten zijn veel hedendaagser. Heel verschillend zijn ze en dus wordt de vraag: Hoe zie ík Jezus? Wie is hij, wie is hij voor mij? Geen van de beelden geeft mij echter toegang tot zijn aanwezigheid. Er blijft iets van afstand en dat lijkt ook de bedoeling, getuige dit citaat van Dumas: ‘De gelaatsuitdrukkingen moesten een fysieke afwezigheid suggereren, alsof hij door je heen kijkt. Een gevoel van “Raak me niet aan.” En toch moest je je wel aangetrokken voelen tot deze man, ook al wilde hij je niet als vrouw of als materieel wezen.’ (p. 86). Dumas dwingt je, als 21e eeuwse kijker, dus tot een andere blijk maar ook tot een andere houding dan de schilders van de oude kerkelijke kunst. Die zochten een veel directere verbinding met Christus en wilden die bewerkstelligen bij de (devote) kijker. Die kans geeft Dumas haar kijkers niet en dat maakt haar werk zo indringend, maar ook zo complex.

In dat verband moet ik ook de levensgrote doeken van Jezus aan het kruis noemen. Dumas legt het moment vast waarop Jezus in de diepste godverlatenheid verkeert. De doeken tonen Jezus niet als het Lam van God dat de zonde van de wereld draagt, maar eerder als de bedrogen zoon, verlaten door zijn vader. In Solo zien we Jezus hangen tegen een lege, grauwe achtergrond, hoog boven de aarde. En op Gravità zien we allen de torso van Jezus, met zijn aan het kruis gespijkerde armen. De blik wordt getrokken naar de inktzwarte driehoek die tussen de armen en het hoofd te zien is. Dit is godverlatenheid! Fascinerend is, dat de beelden worden verbonden met een beeld van Phil Spector, die zich in de rechtbank moet verantwoorden voor moord; en met dat van Amy Winehouse, de zangeres die aan drank ten onder ging. De laatste twee portretten zijn klein, zeker in relatie tot de levensgrote die zijn voorbehouden aan Jezus, de Messias. Maar ook hun portretten getuigen van eenzaamheid, van verlatenheid. Godverlatenheid?

Marlene Dumas leert ons dus kijken naar de wereld zoals die is. Maar biedt haar werk ook iets overstijgends, biedt het ook hoop? Transcenderen haar beelden de beelden waarop ze gebaseerd zijn?  Mijn eerste neiging is daarop ontkennend te antwoorden. Dumas laat het leven zien zoals het is, niet zoals het zou kunnen of moeten zijn. Ze leert je kijken met andere ogen, maar waar je oog voor krijgt is: het lijden, de illusies, de dood.  Zelfs de Jezusbeelden verwijzen niet naar God (of het goddelijke), maar naar de condition humaine.  De diepste troost zit naar mijn idee in het mededogen waarmee Marlene Dumas zélf kijkt en weergeeft. Ze is geen meedogenloze, cynische beschouwer, maar een deelnemer die zich laat raken. En misschien is dat de hoogste troost die postmoderne kunst als deze kan bieden.


maandag 8 september 2014

Joseph Conrad - Heart of Darkness (1898)

Joseph Conrad – Heart of Darkness (1898)

Heart of Darkness is om te beginnen een scherpe kritiek op het Europese imperialisme. Op zijn tocht over de Congo-rivier observeert Marlow (Conrads alter ego) tal van uitwassen van het o zo nobele ideaal om beschaving in de wildernis te brengen. De belichaming van deze ontluistering is Kurtz, de multi-getalenteerde agent van het Central Station, die meer ivoor binnenbrengt dan wie ook. Zijn geheim blijkt te zijn dat hij ‘zichzelf lostrapte van de aarde’ (He kicked himself loose of the earth’). Dit houdt vooral in, dat hij zichzelf verbond met de locale bevolking, waarmee hij de beschaving achter zich liet en zich ging gedragen als een godheid die aan niemand rekenschap hoefde af te leggen. Met zijn retorische gaven betoverde hij velen, maar verloor hij uiteindelijk zichzelf. Zijn laatste woorden, ‘The horror! The horror!’ getuigen volgens Marlowe echter van zelfinzicht en dus van een moment van waarheid in het aangezicht van de dood. Kurtz, de ‘hollow man’ die de Übermensch heeft uitgehangen, komt tot het inzicht dat de mens in extreme omstandigheden tot het ergste in staat is.

Heart of Darkness gaat dus over veel meer dan kolonialisme. Het gaat over de condition humaine, over het dunne laagje beschaving en over hypocrisie. De kracht van dit korte verhaal is dat Conrad in een zeer compacte stijl, vanuit verschillende gezichtspunten, een zeer gelaagd beeld geeft van de mens in extreme omstandigheden. Als lezer word je meegenomen op een reis naar duisternis van je eigen hart. Daar wilden de eerste lezers van het verhaal nog niet aan (hen lukte het nog om zich de diepte van de aanklacht van het lijf te houden), maar de verschrikkingen van de 20e eeuw maken dat voor 21e eeuwse lezers onmogelijk. Francis Ford Coppola werkte het verhaal van Conrad om tot de hallucinerende film Apocalypse Now, waar de Amerikaanse soldaten in Vietnam op hún manier worden geconfronteerd met de horror, de horror. Een onvergetelijke film.


De horror zit in ons allemaal, laten we daar geen illusies over koesteren. Menselijk beschaving legt er hooguit een laagje vernis overheen. Om van de horror verlost te worden is een bovenmenselijke inspanning nodig. Conrad helpt me verstaan wat tegen die achtergrond de betekenis van het woord van Johannes  over Jezus is: ‘En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.’ (Johannes 1:5).

vrijdag 5 september 2014

Bijdrage aan het Theologisch Elftal, verschenen in Trouw op vrijdag 5 september 2014

Ophef rond een vrijwillig einde: het blijft nodig

“Wat je ziet in de euthanasiedebat is dat er telkens twee fundamentele waarden op elkaar bosten. Aan de ene kant die van de persoonlijke autonomie: het verlangen van mensen om zélf te kunnen beslissen, ook over hun levenseinde. Daar tegenover staat de waarde van de gemeenschap: de belangen, gevoelens en verantwoordelijkheden van de mensen om dit individu heen. Die botsing zie je bij deze twee cases van de Levenseindekliniek heel scherp naar voren komen.
Mensen die een wilsverklaring opstellen, doen dat in eerste instantie geïsoleerd. Ze schrijven op wat zíj willen. Dit is hún beslissing. En als ze dat hebben opgeschreven denken ze: ‘zo, nu is het geregeld’. Maar als het erop aankomt blijkt die autonomie toch een illusie te zijn. Je kunt honderd keer opgeschreven wat je wilt dat er later met je zal gebeuren, maar kom je uiteindelijk in de situatie dat die wilsbeschikking van toepassing wordt, dan zal de wetgever toch altijd nog zeggen: ‘dit moet eerst getoetst worden’. De artsen zullen nog steeds die hun eigen inschatting moeten maken. Het is onmogelijk om twintig jaar van tevoren te overzien wat de situatie zal zijn. Want er zullen altijd, hoe je het ook wendt of keert, andere mensen bij betrokken raken. Artsen, verpleegkundigen, familie. En die heb je als individu niet helemaal in eigen hand.
Euthanasie is geen zaak van het individu alleen. Elke keer als er euthanasie gepleegd wordt, is dat ook iets wat de gemeenschap aangaat. Daarom is het zo’n veelbesproken onderwerp op straat en in de media. Dit raakt de samenleving. We moeten euthanasie dus nadrukkelijk in dat verband blijven zien. Ik ken de details niet, maar het lijkt erop dat de Levenseindekliniek te veel aan de kant zijn gaan hangen van het individu. Ze zijn een soort belangengroep, en zoals elke belangengroep loopt die het gevaar zozeer de eigen mensen te willen dienen dat de zorgvuldig eronder lijdt.
Afgelopen week preekte ik uit Paulus’ brief aan de Efeziërs, het vierde hoofdstuk. Daarin gaat het over mondigheid. Het is de bedoeling, schrijft Paulus, dat gelovigen mondig worden, geestelijk volwassen. Frappant is dat de context waarin hij dit zegt heel nadrukkelijk gaat over de gemeenschap, waarin hij oproept elkaar vast te houden. Bij hem heeft mondigheid ook te maken met zorg voor de ander, met verantwoording kunnen afleggen aan elkaar. En natuurlijk aan God.
Hoe erg is een verpleeghuis? Is het een goede grond voor euthanasie? Ik vind het lastig hier een oordeel over te vellen. Ik las een reactie van iemand wiens vrouw al drie jaar in verpleeghuis zat tot ze overleed. Hij had daar vrede mee, zei hij. ‘Het is goed voor ons geweest. We moeten er niet zo bang voor zijn.’ Het is belangrijk dat we in gesprek blijven met elkaar. Het is niet genoeg dat je zegt: maar dit is nu eenmaal wat ík wil. Er zijn ook ervaringen van anderen waar we als gemeenschap naar moeten luisteren. Omdat we steeds op zoek zijn naar het antwoord op die ene hamvraag: wat is precies ondraaglijk lijden, en wie bepaalt dat? In een seculiere, geïndividualiseerde samenleving komen die vragen steeds meer op scherp te staan.
Iemand schrijft in een wilsverklaring dat hij later in geen geval naar een verpleeghuis wil. Twintig jaar later moet die persoon opgenomen worden in een verpleeghuis. Hij is inmiddels wilsonbekwaam. Lijdt hij ook ondraaglijk, zoals hij twintig jaar eerder zelf inschatte? Op dat moment moet je voor de beslissing tot euthanasie over te gaan, de keuze maken: naar wie luisteren we? De twintig jaar jongere versie van deze persoon? Of naar de omgeving, die op dit moment probeert in te schatten hoe ondraaglijk het lijden van de persoon in kwestie is? Ik kan daar natuurlijk geen absoluut antwoord op geven, maar in het algemeen ben ik toch geneigd de stem van de gemeenschap zwaar te laten meewegen.