donderdag 16 april 2020

Beoefen opstanding


We zouden deze zomer, met een bevriend stel, naar Kreta gaan. Maar we gingen niet, want de vliegmaatschappij heeft de geplande vlucht gecanceld en ons een voucher gegeven. Op 2e Paasdag hadden we overleg over wat nu. Tijdens het gesprek zei onze vriendin opeens: “Moeten we wel denken over wanneer en hoe we later wél kunnen? Ik heb inmiddels zoveel twijfels gekregen over vliegvakanties. Zeker nu de lucht zo schoon is opeens.” Het was een moment van bewustwording: zal de wereld hierna nog dezelfde zijn en is dat wel de bedoeling? Of moeten we opstaan in een ándere wereld?

Een kernvraag van Pasen
Ik realiseerde me dat dit een kernvraag van Pasen is: staan we op in een nieuwe wereld, in Gods nieuwe wereld? En ik moest meteen denken aan de slotregel van een gedicht van Wendell Berry, waar in deze tijd nogal eens naar verwezen wordt. Die regel luidt: ‘Practice resurrection’. Het is de slotzin van vrij lang gedicht uit 1973 dat als titel kreeg: Manifesto: The Mad Farmer Liberation Front. Berry – die schrijver en dichter is, maar ook boer en milieuactivist -  neemt in zoveel woorden afscheid van de op winst en consumptie gerichte maatschappij en roept op om op te staan in een nieuwe wereld en die opstanding ook in de praktijk te brengen. Dit is hoe die praktijk er uit kan zien:

(..)
So, friends, every day do something
that won’t compute. Love the Lord.
Love the world. Work for nothing.
Take all that you have and be poor.
Love someone who does not deserve it.

(..)
Listen to carrion — put your ear
close, and hear the faint chattering
of the songs that are to come.
Expect the end of the world. Laugh.
Laughter is immeasurable. Be joyful
though you have considered all the facts.


Beoefen opstanding
Berry maakt me ervan bewust dat opstanding (ook) om oefening vraagt. Het is een geschenk, dat allereerst, maar wel een geschenk waar we uit moeten leren leven. En dat vraagt om oefening. Hoe ziet oefening in opstanding eruit? Berry leert me drie dingen:

1. Wees je bewust van de onhoudbaarheid van de oude wereld.
Het gedicht van Berry opent met deze regels:

Love the quick profit, the annual raise,
vacation with pay. Want more
of everything ready-made. Be afraid
to know your neighbors and to die.

Deze zinnen verwoorden het oude denken en de uiteindelijke onhoudbaarheid ervan. Het streven naar snelle winsten, naar groei, naar instant-ervaringen ver weg in plaats van dichtbij. Al die dingen dus waar wij in afgelopen paar jaar weer zo vertrouwd mee waren (wanneer was de vorige crisis ook alweer?) Het begon steeds meer te knagen, bij steeds meer mensen, maar het was bijna onmogelijk om uit deze collectieve levenswijze te stappen. Er was een virus voor nodig om ons stil te zetten. Om echt ruimte te maken voor de vraag van onze vriendin: moeten we wel geloven dat we hier naar terug gaan? COVID-19 heeft, voor nu, een kruis gezet door het oude normaal. Dat is de taal van Goede Vrijdag. Willen we terug naar dat normaal, of laten we het sterven?

2. Richt je op de liefde in plaats van op wat na te rekenen valt
In het tweede stukje pleit Berry voor een wat je de ‘economie van de liefde’ zou kunnen noemen. Doe elke dag iets wat niet in cijfers is uit te drukken, heb lief en: werk voor niets! Leef, met alles wat je bezit, als een arme: bezittend alsof je het niet bezit. In het besef dus: we zijn rentmeesters, geen bezitters. Wat ons is toevertrouwd mogen we in liefde beheren, niet beheersen. Gaat deze crisis ruimte maken voor die liefde? De liefde voor hen die het veel minder hebben, de liefde voor de wereld (de levende schepping) en, ja dat ook, de liefde voor God? Vraag je af of er een andere economie denkbaar is. Die van de liefde!


3. Luister en kijk aandachtig om je heen
Het derde stukje leert ons het belang van luisteren en kijken. Luister naar wat er echt gebeurt, om je heen, in de werkelijkheid. Leef niet met illusies, maar met de waarheid. En de waarheid is, dat in schepping om ons heen een proces van sterven en opstaan gaande is. Luister daarom naar wat doodgaat in de natuur, ‘listen to carrion’, dat betekent: luister naar rottende karkassen in de natuur. Ze herinneren ons eraan dat dieren doodgaan, dat dat de weg van het leven is. Maar luister tegelijk (deze lente!) naar de ‘faint chattering of the songs that are to come’. Je luistert er gemakkelijk langsheen, maar vogels zingen het lied van het nieuwe leven dat komt. Hoor je het? Geloof je het? Hoop je het? Mag de schepping weer tot je spreken, om je het leven te leren?


Mijn antwoord
Ik weet nog niet precies wat mijn, wat ons antwoord zal zijn op die vraag van Pasen. Maar ik weet wel dat ons een vraag gestéld is. Een hele diepe. De vraag: in welke wereld ga je opstaan en ga je die opstanding dan ook echt beoefenen? We hebben om te beginnen vrienden en dichters als Berry nodig om die vraag in alle eerlijkheid op te werpen.

Zie voor het hele gedicht en bronvermelding:


Eerder gepubliceerd op de Keepthefaith.nl


vrijdag 26 januari 2018

Minder studenten op kamers. Wat betekent dat voor de kerk?

Het CBS kwam deze week met het volgende bericht: ‘Het aantal hbo- en wo-studenten dat ervoor heeft gekozen in Amsterdam op kamers te gaan, is sinds de invoering van het leenstelsel in 2015 fors afgenomen. In 2014 ging het nog om bijna 4.138 studenten die hun plekje vonden in de stad, vorig jaar betrof het slechts 2.563 leerlingen.’( Bron: Nu.nl)

Achter deze kleine zinnetjes gaan heel wat consequenties schuil. Deze trend heeft namelijk allerlei gevolgen voor de stad en voor de kerk in de stad. Stadskerken waren de afgelopen jaren voor hun nieuwe aanwas vaak voor een groot deel afhankelijk van studenten die na hun studie in de stad bleven wonen.  Dit laatste werd de afgelopen paar jaar door de krankzinnig stijgende huizenprijzen al steeds moeilijker of zelf onmogelijk, maar de factor van het leenstelsel komt er dus nog bovenop.

In de Jeruzalemkerk en gelijksoortige kerken zijn de gevolgen van deze trend duidelijk merkbaar. Toen ik in 2006 met mijn werk hier begon was er jaarlijks een gestage stroom nieuwkomers uit de studentenwereld. Die stroom is veel kleiner geworden. Tel daar bij op dat we alleen al in het afgelopen jaar een stuk of 6 jonge gezinnen kwijtraakten door verhuizing naar goedkopere oorden en de rekensom is gauw gemaakt. Van gelijksoortige kerken hoor ik dezelfde en soms nog dramatischer verhalen.

Tijdens een bijeenkomst van voorgangers binnen het partnerschap Amsterdam in Beweging kwam deze nieuwe realiteit ook ter sprake. Het waren verhalen vol emotie en kwetsbaarheid. Maar op een gegeven moment maakte iemand de volgende opmerking: ‘Nu de natuurlijk aanwas steeds meer lijkt weg te vallen zullen we echt aan de bak moeten met pionieren en het bereiken van nieuwe groepen. We waren misschien ook wel te gemakzuchtig geworden’

Over die opmerking heb ik daarna nog veel nagedacht. Waren we te gemakzuchtig geworden? En liggen hier ook nieuwe kansen? Die huizen en kamers worden natuurlijk inmiddels wel bewoond door andere groepen mensen. Expats, immigranten, jonge mensen met een goed inkomen. Het zijn groepen die de Jeruzalemkerk (in tegenstelling tot andere kerken als Hoop voor Noord en Vineyard trouwens) tot nu toe niet als hun natuurlijke aanwas beschouwde. En zelfs pioniersplekken richten zich niet natuurlijkerwijs op de deze groepen.

De Protestantse Kerk van Amsterdam heeft de ambitie om in de komende 10 jaar ieder jaar 2 nieuwe pioniersplekken te starten of te adopteren. Wat dat voor plekken zouden moeten zijn is op voorhand natuurlijk moeilijk vast te stellen. Maar één conclusie valt toch wel te trekken: de doelgroep zal niet alleen uit studenten of jonge professionals kunnen bestaan. Ik hoop dat er mensen opstaan die hart hebben voor andere groepen, die misschien moeilijker te bereiken zijn (van gemakzucht kan dus geen sprake zijn) maar die wel een kerk nodig hebben.


Berichten zoals dat van het CBS maken duidelijk dat demografische factoren allerlei negatieve effecten kunnen hebben op de bloei van de kerk in de stad. Maar als het lukt om er anders naar te kijken, zien we ook nieuwe kansen. De kerk moet in beweging komen!

zaterdag 13 januari 2018

Waarom de kerk apostelen nodig heeft


De kerk is in beweging. Sterker nog: de kerk wórdt steeds meer een beweging. Een beweging van kerken, nieuwe gemeenschappen, presentieplekken, netwerken. Minder institutioneel, minder statisch, dynamischer. Het spreekt vanzelf dat binnen deze beweging ook nieuwe vormen van leiderschap nodig zijn.  Pionierend leiderschap, netwerkend leiderschap, innovatief leiderschap, maar ook – en daar gaat het me hier om – apostolisch leiderschap. Wat bedoel ik daarmee?

Wat ik anderen zag doen
Sinds 2003 ben ik in toenemende mate betrokken bij het netwerk City to City, het op de grote steden van de wereld gerichte kerkplanters- en kerkvernieuwersnetwerk dat werd geïnspireerd door Tim Keller en zijn Redeemer Presbyterian Church in Manhattan.  Alles in dit netwerk is gericht op het vormen van ‘movements of the gospel’ in grote en invloedrijke steden van de wereld. Langzaam begon het me te dagen dat een van de geheimen van deze groeiende beweging lag bij een paar mensen die een apostolische rol vervulden. Tim Keller zelf, die veel meer was dan de dominee van een succesvolle kerk, want hij was vooral de inspirator van een beweging die zich als een olievlek over de wereld verspreidde.  Naast hem opereerden twee anderen – Al Barth en Jay Kyle – die de rol van katalysator vervulden: in allerlei steden waren ze beschikbaar voor advies, bemoediging en aanmoediging en dat bracht heel veel in beweging. Dit zijn voorbeelden van apostolisch leiderschap.

Wat ik zelf probeer(de)
Toen ik in 2014 begon als pioniersbegeleider binnen de Protestantse Kerk van Amsterdam nam ik een voorbeeld aan mensen als deze. Ik wist me geroepen om meer te zijn dan een coach of mentor, ik wilde ook werken aan een beweging in de stad. Dat betekende: de verschillende plekken met elkaar in een bezield verband brengen, werken aan theologie en passende vormen van kerkzijn, lessen ophalen in de hoop dat ze inspirerend zouden zijn voor een bredere beweging van het Evangelie in Amsterdam. Nu ik dat drie jaar gedaan heb en me opmaak voor een nieuwe periode van drie jaar (met een uitgebreider aanstelling), voel ik me bevestigd in de roeping om deze apostolische taak verder vorm te geven. Ik ben eigenlijk nog maar net begonnen, maar begin het een beetje voor me te zien. Ik praat erover, in allerlei verbanden en merk telkens dat het herkend en erkend wordt (uiteraard met de nodige vragen die ook overblijven).

Wat is apostelschap in deze tijd?
Er wordt in kringen waar gewerkt wordt aan de kerk van de toekomst weer veel nagedacht over het belang van de apostolische functie in onze tijd. Mike Breen doet dat bijvoorbeeld in zijn boek ‘Een cultuur van discipelschap’. Hij omschrijft een apostel zo: ‘Afkomstig van het Griekse woord apostolos, dat ‘iemand die uitgezonden is’ betekent. Apostelen hebben visie en een pioniersgeest, ze zijn altijd actief op nieuw territorium. Ze richten graag nieuwe kerken, bedieningen, non-profit organisaties en Koninkrijksgezinde ondernemingen op. Ze komen met innovatieve ideeën voor het werk in het koninkrijk.’ 


Als dit apostelschap is wil ik er heel graag een zijn!

maandag 21 september 2015

Muziek brengt verlangens van mensen onder woorden


Interview met Diane Palm, septembernummer Generator, magazine voor leidinggevenden in het jongerenwerk
Uitgave HGJB




Muziek hoort bij het leven van ds. Bas van der Graaf uit Amsterdam. Een goede reden dus om hem te bevragen op de rol die muziek speelt in zijn omgang met God. Bij de start van het gesprek klinkt enige aarzeling. ‘Het zou mooi zijn als meer predikanten voor dit onderwerp te benaderen waren. Maar vooruit…’

Neem ons eens mee, welke weg heeft muziek in je eigen leven afgelegd?
‘Ik kom uit een gezin waarin muziek geen grote rol speelde. In mijn middelbareschooltijd ging de wereld van muziek voor mij open. In de tweede klas zaten een paar jongens die zich intensief met popmuziek bezig hielden. Vooral met een bepaalde soort popmuziek, de meer alternatieve stroming zoals Pink Floyd, Deep Purple en dat soort stuff. Van meet af aan raakte die muziek me. We hadden een muziekdocent die ons leerde luisteren naar alle soorten muziek; ook de popmuziek nam hij heel serieus. Op mijn eigen kamertje ging de ontdekkingstocht door. Ik weet nog goed dat ik op Hemelvaartsdag stiekem naar boven sloop, want ik had gehoord dat er een Top 100 Allertijden was. Dat was gewoon fascinerend. Ik weet als de dag van gisteren wie er in de top 3 stond.’

Maar dat luisteren ging dus wel met enige spanning gepaard…
‘Ja, want mijn ouders mochten het niet weten. Ze zaten er niet verschrikkelijk boven op, maar toch moest ik voor mijn gevoel een beetje ‘onderduiken’. Op m’n kamertje ontwikkelde ik een dubbel gehoor: ik luisterde zowel naar de speaker als naar het kraken van de trap. Dat kon ik heel goed, allebei tegelijk. Vervolgens ging ik zelf lp’s verzamelen en kreeg ik van mijn oom een bandrecorder waarmee ik muziek kon opnemen. Natuurlijk zagen mijn ouders dat het rijtje muziek begon te groeien. Vooral de muziek van Pink Floyd sprak me aan. Als puber heb je toch een beetje gevoelens van zinloosheid. Pink Floyd raakte dat gevoel aan en dat gaf herkenning. Bij een aantal vrienden zag ik dat ze via de popmuziek op zoek gingen naar de donkere kant van het leven. Bij mij heeft het nooit die kant op gewerkt.’

‘In mijn tijd werd er nog niet enorm gediscussieerd over muziek. Popmuziek hoorde gewoon niet bij een gereformeerde geloofsbeleving. Het waren twee werelden voor mij. Op het moment dat ik theologie ging studeren en predikant wilde worden, kwam de golf van complottheorieën. Er werd gewaarschuwd voor de gevaren van omdraaimuziek. Toen heb ik voor de vraag gestaan: moet ik afstand nemen van popmuziek? Ik heb nooit één lp weggegooid of doorgebroken. Ik werd wel kritischer. Ik begon te onderkennen dat muziek van Pink Floyd – in mijn geval dan – mijn geloofsbeleving ging raken. In mijn jonge jaren heb ik ook wel momenten van een geloofscrisis meegemaakt, maar daar heb ik popmuziek nooit de schuld van gegeven. Ik ging wel meer op zoek naar positieve muziek. Ik ontdekte dat er veel muziek was die me in de juiste richting bracht, waaraan ik mijn geloof kon verbinden.’

Maar nu zeg je het vrij minimalistisch: ‘waaraan ik mijn geloof kon verbinden’, maar is het niet meer dan dat? Anders gezegd: welke positieve functie heeft muziek in je geloofsbeleving?
‘Ik heb er behoefte aan dat mijn geloof de werkelijkheid onder ogen ziet. Popmuziek is één van de kunstuitingen die dat vaak heel rauw en eerlijk doen. Daarom heb ik ook nooit zoveel gehad met gospelmuziek. Die muziek is wat mij betreft te snel klaar. Ik hoor in popmuziek vaak iets van de rauwheid van de psalmen en ook van de profeten. De bittere aanklacht tegen onrecht. Diezelfde rauwheid zoek ik vaak ook in de klassieke muziek. Ik heb bijvoorbeeld heel lang meer gehouden van Gustav Mahler dan van Bach, omdat Mahler ook zo’n existentialist was. Het lijden van deze wereld peilde hij op een diepe manier.’

‘In veel popmuziek vind je de uitdrukking van een bepaald verlangen. Een paar jaar terug hadden we een kerstnachtdienst hier in onze wijk. Daarin proberen we altijd een popnummer te verwerken. Toen hebben we ‘Love somebody’ van Robbie Williams gebruikt. Dat is een soort liefdesliedje, een schreeuw om liefde. Maar als je zo’n liedje in zo’n dienst een plek geeft, dan wordt het een enorme schreeuw om liefde die het hart vervult. Dat vind ik vanuit mijn werk interessant, maar het resoneert ook heel sterk met mijn eigen zoektocht. Ik ben ook een verlangend mens. Deze muziek helpt mij dan om extra dankbaar te zijn: waar Robbie Williams om schreeuwt, vind ik in de liefde van Jezus Christus.’

Welke plek heeft muziek heel concreet in je dagelijks leven?
‘Muziek vergezelt me, op verschillende manieren en momenten. Al zijn er ook steeds meer momenten dat het stil wordt in m’n leven. In de auto neem ik bijvoorbeeld heel bewust één cd mee en dan probeer ik daar goed naar te luisteren. Ik wil me door de muziek en de woorden laten raken. Dat is natuurlijk wel de kunst bij muziek. We hebben een cultuur waarin muziek behang is geworden. Het wordt steeds moeilijker om alleen naar muziek te luisteren. Je doet er bijna altijd iets anders bij. Daarom vind ik het ook heel fijn dat de lp weer terug is. Het is gewoon heerlijk om met zo’n album in je hand te zitten en naar teksten te kijken. Dat is vergelijkbaar met het lezen van een goed boek. Zo’n moment levert me echt wat op. Ik ben een mens die vaak ‘in z’n hoofd zit’. Woorden en gedachten zijn belangrijk voor mij. Muziek boort via woorden en gedachten een andere laag aan. Het opent je hart.’

Je noemde net dat muziek vaak als behang wordt gebruikt. Gaan jongeren van nu op een andere manier om met muziek dan jij?
‘In mijn tijd keken we heel erg uit naar een bepaald album; je volgde de artiesten echt. Maar in die oceaan van muziek die we via Spotify kunnen downloaden, weet ik niet meer zo goed hoe dat werkt. Zonder als een oude man te willen praten: we lopen het risico dat we verdrinken in de overvloed van informatie die tot ons komt. Ik vind het wel belangrijk – en dat geldt voor alle informatie - dat we ons een beetje blijven oefenen in kiezen en echt aandacht geven aan dingen. Ik vind dat zelf al heel erg lastig, dus hoe is dat voor jongeren?

Hoe geef jij muziek een plek in de ontmoetingen die je met jongeren hebt?
‘Ik probeer het altijd in te brengen; als het even kan een liedje te laten horen. Muziek illustreert wat je op een andere manier bijna niet kunt zeggen. Je brengt iets van buiten naar binnen. Iets wat diep in de cultuur zit. Daardoor ga je sterker de verbinding tussen buiten en binnen maken. Het bevestigt mensen ook in de overtuiging dat wat in het christelijk geloof gaande is, geen onzin is. Liedjes kunnen deuren zijn waardoor mensen binnenstappen. Heel veel muziek in onze tijd brengt de verlangens van mensen onder woorden. Daar sluit het evangelie op aan.’

Maar hoe breng je dit over op mensen die niks met de vorm van muziek hebben of tegen de verpakking aanlopen?
‘Ik ben natuurlijk de laatste die iemand iets wil opleggen. Als mensen genoeg hebben aan ander vormen of alleen aan christelijke muziek, is dat helemaal oké. Misschien nog wel beter, ik weet het ook niet. Maar ik ben ervan overtuigd – ook in mijn bediening als predikant in de stad – dat popmuziek zo’n deel uitmaakt van de hele leefwereld en taal van mensen, dat het één van de communicatiemiddelen voor het evangelie is. Het boort een diepe laag in ons mens-zijn aan. Ik kan me gewoon niet voorstellen dat ik zonder zou kunnen. In mijn denken over hoe we als kerk present zijn in de samenleving en aansluiting kunnen vinden bij mensen, is muziek voor mij bijna vanzelfsprekend.’

‘Er zijn twee modellen om naar popmuziek te kijken. Het ene model is het zwart-wit schema: het is van God of van de duivel. Dat model wordt het vaakst gebruikt. Maar er is ook een ander model mogelijk: het model van de algemene genade. In de film Amadeus stelt de vrome Salieri de vraag hoe het kan dat die losbol van een Mozart zulke hemelse muziek maakt. Mijn antwoord zou zijn: dat heeft met algemene genade te maken. Ik ben ervan overtuigd dat  – met alle spanning die je in de wereld van popmuziek kunt vinden – muzikanten mogelijkheden aan het licht hebben gebracht die in de schepping zitten. Maar dat geldt niet alleen voor popmuziek, dat geldt voor het hele leven. In de kern zit dat in de theologie van Calvijn. Hij was altijd op zoek naar de vonken van God, ook in de heidense cultuur. Abraham Kuyper heeft dat natuurlijk verder uitgewerkt en mensen als Tim Keller in New York hebben dat ook gebruikt om in gesprek te zijn met de cultuur van vandaag. Volgens mij is dat nog steeds een heel vruchtbaar uitgangspunt.’

‘Dus ik ben kritisch op popmuziek; er zijn donkere kanten, er is muziek waar je beter helemaal niets mee te maken kunt hebben. Maar er is ook veel muziek die ik vanuit de algemene genade positief kan waarderen. En misschien heeft die muziek ook wel een functie gehad in de manier waarop God deze wereld leidt. Zo groot zou ik het ook nog wel durven zeggen. Maar nogmaals: we hebben misschien allemaal onze eigen roeping. Dit is waar ik me toe geroepen voel.’

Welk pleidooi voer je voor het gebruik van muziek in het jeugdwerk?
‘Laten we in ieder geval zuinig zijn op jongeren die muziek serieus nemen. Al die jaren dat ik iets heb geroepen over popmuziek, heb ik hen op het oog gehad. Ik wil hen laten ervaren dat hun liefde voor popmuziek niet alleen maar problematisch is. Dus kijk goed om je heen als je een groep jongeren voor je hebt en erken dat er grote verschillen zijn. Ik moet denken aan die zanger uit Zeeland, broeder Dieleman, een jongen die in de vrijgemaakte kerk is opgegroeid. Toen hij op zijn club zijn gave en liefde voor muziek ging delen, werd hij geconfronteerd met argwaan. Voor hem was dat een reden om de kerk te verlaten en zijn oprechte zoektocht buiten de kerk voort te zetten. Zo’n voorbeeld moet ons stimuleren om zuinig te zijn op de creativiteit die jongeren hebben. Ik zou zeggen: zoek naar een gebalanceerde visie en laat je niet verleiden door allerlei zwart-wit schema’s waarmee we jongeren in een mal duwen. Theologisch hebben we daar ook geen reden voor.’

‘Het lijkt me ook goed om jongeren met het oog op onze missionaire roeping gevoelig te laten zijn voor de cultuur waarin we leven. Wat is de taal waarmee we mensen kunnen bereiken en waarin we iets kunnen vertellen over het evangelie? Daar kan muziek geweldig bij helpen. Niet alleen muziek trouwens, maar ja, dat heb ik al gezegd.’

I





donderdag 17 september 2015

Interview over rijkdom en armoede in De Baarsjes

(Interview met Sjoerd Wielenga, voor het blad De Nieuwe Koers. Verschenen: september 2015)

www.denieuwekoers.nl
www.sjoerdwielenga.nl




'Ik wil me aansluiten bij mensen van vrede'

De Jeruzalemkerk staat middenin de Amsterdamse Baarsjes, een wijk waar armen en rijken hun leven leiden. Maar van een ontmoeting is geen sprake, constateert missionair gemeentepredikant en voormalig accountant Bas van der Graaf. Hij schreef het boek 'Leren leven in overvloed, over discipelschap, rijkdom en armoede.'

tekst Sjoerd Wielenga

Dames getooid met hoofddoeken, hipsters in skinny jeans en minder bedeelde autochtone Amsterdammers die naar André Hazes luisteren. Ze kruisen elkaars wegen in de Baarsjes, een wijk waar belhuizen, Turkse groentewinkeltjes, trendy woonwinkels en hippe koffiebarretjes naast elkaar gevestigd zijn. Maar elkaar spreken doen de verschillende bewoners nauwelijks, zegt de aan de Protestantse Jeruzalemkerk verbonden gereformeerde bondsdominee Bas van der Graaf. Hij heeft een werkkamer in de aan de kerk gelieerde diaconale ontmoetingsruimte Westerwijk. “Het plein rondom de kerk was jarenlang was een no go area. Maar de wijk beleefde een wederopstanding. Toen ik hier negen jaar geleden kwam werken, opende een buurtbewoner net een restaurantje om de wijk aantrekkelijker te maken. Inmiddels zijn er een stuk of acht van zulke tentjes, waar hoogopgeleide witte Amsterdammers met grote zonnebrillen op de terrassen zitten, ook op het plein bij de kerk. Op de bankjes van hetzelfde plein zitten de migranten en minder bedeelden. De buurt 'knapt op' van de nieuwe bewoners. Maar de twee groepen hebben geen contact met elkaar; ze leven volledig langs elkaar heen.”

De voedselbank, buurtmaaltijden en het kinderwerk in gebouw Westerwijk zijn gericht op mensen die buiten de boot dreigen te vallen. De gemeente van Van der Graaf telt zo'n vierhonderd zielen. En wat je vaker ziet in kerken in oude stadswijken, is ook in de Jeruzalemkerk aan de orde: de gemeente is een enclave met voornamelijk jonge, blanke, goed opgeleiden in een wijk met veel migranten en laag geschoolde autochtonen. “De voedselbank is gestart door een bijbelkring, maar verder is er weinig aansluiting tussen onze gemeenteleden en de armere wijkbewoners. De kloof wordt gevoeld, maar niet overbrugd. De diaconie van de Protestantse Kerk in Amsterdam doet veel voor hen, maar als hoogopgeleide, witte wijkkerk blijkt het niet mee te vallen om echt aansluiting bij hen te vinden. Het is moeilijker om vrijwilligers te vinden voor Westerwijk dan voor missionaire activiteiten voor Amsterdamse yuppen: culturele concerten, cultfilmavonden en zondagavondinterviews. De Jeruzalemkerk wil in beide groepen present zijn. We denken er steeds intensiever over na hoe we de kloof kunnen dichten.”

Kan dat of is dat een utopie?
“Het kan, maar je moet wel realistisch zijn. We moeten niet terug naar de optimistische maakbaarheidsgedachte van de bevrijdingstheologie uit de jaren tachtig, waarbij de kerk de structuren van  de samenleving moest veranderen. Diaconaat gaat niet over het oplossen van problemen, maar over het gestalte geven van de liefde van Jezus Christus. Diaconaat is geen hulpverlening, maar een teken van het Koninkrijk van God. Het is mooi dat klanten onze voedselbank anders beleven dan andere vestigingen, waar je alleen je pakketje komt ophalen. Hier krijg je ook koffie en een gesprek met een vrijwilliger. We geven aandacht aan de hele mens. Dat maakt echt verschil in leven van mensen! Een vrouw vertelde me dat ze zich echt gezien weet, als mens. Het is maar heel klein, maar het betekent veel.”

Ziet u dat als een glimp van Gods Koninkrijk?
“Ja, het is God er om te doen dat mensen rechtvaardig en menswaardig behandeld worden. Daar kun je grote woorden aan wijden, maar je ziet het in de kleine setting van een voedselbank. Laatst vroeg een dakloze man mij twintig cent voor onderdak en eten. Hij zei: 'Ik ben hier al heel de ochtend, maar iedereen zegt tegen me: ga weg jij. Niemand kijkt me aan.' Ik keek hem aan, gaf hem wat en we hadden een gesprekje. Er is een enorme kloof tussen onze levens. Maar het ergste vond hij dat hij niet gezien werd! Hij trok me uit mijn comfort zone.”

Veel mensen geven niets omdat ze vrezen dat het geld aan drugs besteed wordt. Of omdat ze zich geïntimideerd voelen. 
“De Japanse schrijver Endo beschrijft in zijn boek A Life of Jesus dat Jezus als timmerman weet hoe armoede en hard werken ruikt. Jezus wilde in de stank van armoede zijn. Dat raakt me wel. Er is niets romantisch aan armoede, het is echt lelijk. Het is een lastige stap om je daarmee te identificeren, maar Jezus deed het. Mijn vrouw werd eens met een niet-kerkelijke collega aangesproken door een zwerver. 'Nu even niet,' dacht ze. Maar haar collega nam alle tijd voor de man, die na verloop van tijd zijn hoofd letterlijk weer oprichtte. De collega werd een voorbeeld voor ons, sindsdien bejegenen wij daklozen anders. Beschamend eigenlijk dat een niet-christen ons hierin voorgaat.”

Gaat het mensen van buiten de kerk misschien juist wat makkelijker af?
“Die indruk heb ik wel. Ik ben heel vaak beschaamd over de wijze waarop niet-kerkelijken in alle stilte veel meer betekenen voor een betere wijk dan wij, christenen. Vroeger dacht ik dat de kerk daarin voorop moest lopen, maar nu denk ik soms: het is al heel mooi als we bij een project kunnen aansluiten. Jezus zegt dat we in een vreemde stad op zoek moeten naar mensen met vrede. Hier in de Baarsjes wonen echt veel mensen van vrede. Daar zou ik graag bij willen aansluiten.”

Zijn die projecten, niet geïnspireerd door het Evangelie, dan ook het Koninkrijk van God?
“Daar heb ik een sterk vermoeden van. God werkt gelukkig ook via deze mensen. Deze buurt was gestorven, maar er waren mensen – niet uit de kerk! – die geloofden in een wederopstanding. Wat waren dat voor mensen? Ze vonden het onrechtvaardig hoe de buurt eraantoe was. Ik gebruik bewust opstandingstaal, net als Tom Wright, die het geestelijke en aardse van het Koninkrijk dicht bij elkaar houdt. Soms loopt de kerk voorop in het bestrijden van sociaal onrecht. Maar soms ook anderen. Misschien moeten we dat niet tegen elkaar uitspelen. Daarom sprak tijdens de kerstnachtdienst in de Jeruzalemkerk een vrouw die klant was bij de voedselbank en nu andere mensen helpt om voor weinig geld gezond te eten. Ze is niet gelovig, maar ik vroeg haar omdat ze mooie dingen doet. We collecteerden voor haar project. Dat was een mooi moment, waar een kloof werd overbrugd. Het Evangelie klonk en de hele buurt – gemeenteleden, yuppen en voedselbankklanten – kwam samen. Dáár zoek ik naar.”

Familie worden
Hoe komt het dat niet-christenen, al dan niet met maakbaarheidsgedachten,ons voorgaan? Denken we te geestelijk om met zoiets aards als restaurantjes beginnen bezig te zijn?
“Veel christenen gaan voor het oplaadmoment van de kerkdienst op zondag. Maar tegelijk zie ik dat in Amsterdam Osdorp een diaconale gemeenschap leeft, waar de keukentafel de basis is voor wat ze doen. Ik begeleid deze pioniersplek van de Protestantse Kerk. Toen ik voor het eerst aan de keukentafel zat, dacht ik: dit is echt een voorbeeld van een gemeenschap waar van meet af aan een cultuur van discipelschap is ontwikkeld. Mijn eigen kerk zit dan nog erg in de gereformeerde traditie van 'hoor de preek, gaat heen en doe er wat mee'.”

Wat is daar mis mee?
“Een cultuur van discipelschap is een oefenplek waarin je je verbindt met elkaar. Dat je familie wordt en je werkelijk het leven gaat delen. In Osdorp proberen ze dat echt. Voor een kerk in de gereformeerde preektraditie is het een lastige stap om de preek écht in praktijk te brengen.”

De kerk moet meer 'geen woorden, maar daden' als motto hebben?
“Eigenlijk wel. Fijn dat mensen m'n preken mooi vinden, maar wat doen ze ermee? Is het echt genoeg? Ik zit nu in een discipelschap-groepje van onze gemeente dat eens per twee weken bijeen komt. We helpen elkaar met onze persoonlijke dilemma's. Dat was wennen, zo'n kijkje in elkaars privéleven. We worden echt gestimuleerd om te groeien in navolging van Jezus; je spreekt een goed voornemen uit en legt daarover de volgende keer verantwoording af. Zo concreet zijn, daar kan de kerk in groeien. Dat helpt ook om kloven te overbruggen; dan kom je erachter dat er in onszelf een kloof zit: tussen het Woord horen en je daden. We hebben allemaal best voldoende bijbelkennis om te weten wat ons te doen staat. Toch? Maar we brengen het zo lastig in praktijk. Ook als het gaat om ons geld en goed.”

Aan tafel
Onlangs verscheen in de Artios-boekenreeks De Graafs publicatie Leren leven in overvloed; over discipelschap en armoede. Het schrijfwerk was 'een hele exercitie', blikt De Graaf terug. “Ik werd flink met mezelf geconfronteerd. Ik kan veel ruimhartiger geven, dacht ik. Heb ik wel genoeg vertrouwen om mijn geld – dat mij door God is toevertrouwd – echt te investeren in het Koninkrijk? Met mijn vrouw heb ik opnieuw naar ons uitgavenpatroon gekeken. Maar ons ook afgevraagd: laten we mensen écht delen in ons leven? Zijn we eigenlijk wel gastvrij? Dan gaat het dus over je tafel, niet alleen over gireren naar goede doelen. Wie mogen er bij mij eten? Ik realiseerde me dat ik dan best op mezelf ben.”

Niet iedereen heeft de gave van de gastvrijheid. Hoe voorkom je dat discipelschap omslaat in activisme?
“Niet iedereen heeft dat talent, inderdaad, maar dat kan ook een excuus worden. Ik wilde geen moralistisch, maar ook geen vrijblijvend verhaal schrijven. Ik kwam uit bij de gezindheid van ons hart. Wat zijn je intenties? Je kunt alleen maar geven als je weet dat je leeft van genade en van de overvloed die God ons schenkt. Wij hoeven de wereld niet te verbeteren. Dat doet God. Maar je kunt wel als zijn dienaar meedoen. Dat geeft ontspannenheid. In 2 Korinthe 8 en 9 vertelt Paulus over de economie van het Koninkrijk: dat geven van wat je is toevertrouwd vreugde geeft. Het is zaliger te geven, dan te ontvangen. Maar juist doordat je geeft, ontvang je een hoop. Fascinerend. Dat geven goed doet, is universeel. Daarom is het ook mogelijk dat mensen die geen besef hebben van het Evangelie, ons hierin toch kunnen voorgaan. Jezus volgen is dus niet wereldvreemd, maar heeft alles te maken met het echte leven zoals het bedoeld is. Sterker nog, juist in rijkdom en armoede komt alles rond discipelschap samen. Want het gaat om de vraag waar je op vertrouwt en wat geluk geeft.”

Voordat u predikant werd, werkte u drie jaar als assistent-accountant op een accountantskantoor dat nu bij Deloitte hoort. U kent de wereld van het grote geld dus van binnenuit.
“Ik vluchtte niet weg uit de financiële wereld, maar ik vertrok omdat ik een roeping voelde om predikant te worden. Wat Joris Luyendijk in zijn boek Dit kan niet waar zijn over de financiële wereld schrijft, herken ik. Bij financiële instellingen heerst een amorele cultuur: moraal speelt geen rol. Christenen moeten zich veel meer uitspreken in dit debat, omdat de bijbelse noties een antwoord zijn op het morele gat dat Luyendijk constateert. Het bijbelse beeld is niet a-moreel, maar heel moreel: zoek naar gerechtigheid en zie om naar de zwakken. Maak de kloof tussen arm en rijk niet te groot. Het bijbelse verhaal over geld en gerechtigheid is zo gek nog niet. Het is een totaalplaatje waarin ons een morele richting wordt gewezen. Denk aan het verbod op het heffen van rente! En aan het jubeljaar, een geweldig ideaal. Jezus verwijst zelfs in zijn eerste openbare optreden naar wat Jesaja daarover heeft gezegd en Jesaja verwijst weer naar Leviticus. Het is dus onbestaanbaar dat economie amoreel is. Een christelijke vriend die bij een groot accountantskantoor werkt zei tegen me dat moreel denken hun einde zou betekenen. Wat voor hen telt is de ruimte van de wet. Gevolg: sommige grote bedrijven betalen nul procent belasting... Als christenen moeten we in het publieke debat met de woorden van Luyendijk zeggen: dit kan niet waar zijn! Ik bezin me daarom op een breder gesprek over dit thema, misschien uitlopend op een symposium in De Balie. Ik werd gevraagd om dit boek te schrijven en nu ben ik heel benieuwd of het spreken hierover voor mij – als theoloog met ervaring in de financiële wereld – een nieuwe roeping gaat worden.”

N.a.v. Ds. Bas van der Graaf: Leren leven in overvloed. Over discipelschap in rijkdom en armoede, Royal Jongbloed, € 12,50

Als hoogopgeleide, witte wijkkerk valt het niet mee om aansluiting te vinden

Fijn dat mensen m'n preken mooi vinden, maar wat doen ze ermee?


Hier in de Baarsjes wonen echt veel mensen van vrede. Daar zou ik graag bij willen aansluiten